Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1981

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers777307 DX EXPL 06-942
Statusgepubliceerd


Indicatie

Effectenlease-zaak, opt-outverklaring, volmacht, zaakwaarneming, misbruik van recht


Uitspraak

Vonnis Trefwoorden: Effectenlease-zaak, opt-outverklaring, volmacht, zaakwaarneming, misbruik van recht RECHTBANK AMSTERDAM Sector Kanton Locatie Amsterdam Zaak- en rolnummer: 777307 DX EXPL 06-942 Vonnis van: 29 oktober 2008 Vonnis van de kantonrechter i n z a k e [eiseres], nader te noemen [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces B.V.), t e g e n de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., nader te noemen Dexia, gevestigd te Amsterdam, gedaagde, gemachtigde: [gemachtigde gedaagde]. Procedure Het volgende processtuk is ingediend: - de dagvaarding van 8 maart 2006; Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 23 mei 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst. Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam heeft [eiseres] om opheffing van de schorsing gevraagd omdat een opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is afgelegd, waarin wordt verklaard dat [eiseres] niet aan de verbindendverklaring gebonden wil zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat. Vervolgens is ingediend: - de conclusie van antwoord, met producties; - de conclusie van repliek , met een productie; - de conclusie van dupliek. Daarna is vonnis bepaald op heden. Gronden van de beslissing Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast: 1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen. 1.2. [eiseres] heeft een lease-overeenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere (hierna: de lease-overeenkomst): Nr. Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd Termijnbedrag 1 [nummer] 20-08-1998 Spaarleasen € 8.402,63 180 mnd € 46,68 p/mnd De lease-som bestaat uit een bedrag van € 3.523,12 voor de aankoop van de effecten en een bedrag van € 4.879,50 aan rente. 1.3. Na het verstrijken van de looptijd van de lease-overeenkomst heeft Dexia een eindafrekening d.d. 20 mei 2005 opgesteld met als resultaat dat € 144,87 door [eiseres] was te ontvangen. 1.4. Een door [eiseres] op 29 juni 2005 ondertekende volmacht houdt – voor zover hier van belang – het volgende in: “De ondergetekende: [eiseres] (…) contractnummer [nummer] verklaart bij dezen volmacht te geven aan Mr. G. van Dijk, kantoorhoudende (…) te Amsterdam, met recht van substitutie, om namens hem/haar in het geschil met Dexia Bank Nederland N.V. (“Dexia”) terzake van bovengenoemde contract(en): 1. alle naar zijn oordeel noodzakelijke correspondentie en overleg met Dexia te voeren en Dexia te verzoeken om alle correspondentie uitsluitend naar Leaseproces te Amsterdam te zenden. 2. een gerechtelijke procedure aan te spannen tegen Dexia terzake van bovengenoemd geschil en om in die procedure tevens verweer te voeren tegen eventuele tegenvorderingen van Dexia. (…)” 1.5. In opdracht van mr. Van Dijk heeft mr. M. Rebel, advocaat te Renswoude, na de WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam een opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW aan notaris [persoon 1] te ’s-Gravenhage doen toekomen, waarin is gesteld dat [eiseres] niet aan de verbindendverklaring gebonden wilde zijn. 1.6. Bij brief van 2 augustus 2007 heeft Dexia medegedeeld dat zij de door mr. Rebel afgelegde opt-outverklaring als ongeldig beschouwt. 2.1. [eiseres] vordert op gronden als vermeld in de processtukken bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de overeenkomst is of wordt vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, en dat [eiseres] recht heeft op terugbetaling van al hetgeen in het kader van de onderhavige overeenkomst aan Dexia is betaald vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia. Voorts vordert [eiseres] Dexia te bevelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiseres] bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie gekoppelde achterstandcodering ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom. Tenslotte vordert [eiseres] Dexia te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten. 2.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [eiseres]. Dexia voert aan dat [eiseres] gerechtigde is als bedoeld in de Duisenberg regeling. Zij geldt volgens artikel 7:908 lid 1 BW als partij bij die regeling behoudens een tijdige, rechtsgeldige verklaring zoals bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW, de opt-outverklaring. De opt-outverklaring die door mr. Rebel in opdracht van mr. Van Dijk is afgelegd, is echter niet rechtsgeldig omdat mr. Rebel geen bevoegdheid had een dergelijke verklaring namens [eiseres] af te leggen. Bij brief van 2 augustus 2007 heeft Dexia dan ook medegedeeld dat zij de door mr. Rebel afgelegde verklaring als ongeldig beschouwd. Op grond van artikel 3:69 lid 3 BW is bekrachtiging van de opt-outverklaring door [eiseres] daarna niet meer mogelijk. Omdat [eiseres] bij gebreke van een geldige opt-outverklaring thans gebonden is aan de Duisenberg regeling, zijn de vorderingen van [eiseres] in onderhavige procedure niet toewijsbaar. Aldus – steeds – Dexia. 3.1 [eiseres] heeft daar tegenover naar voren gebracht dat haar gemachtigde, mr. Van Dijk, na verbindendverklaring van de Duisenberg regeling door het gerechtshof te Amsterdam bij al zijn cliënten heeft geïnformeerd of zij een opt-outverklaring wilden afleggen. In juli 2007 bleek dat van een aantal cliënten om uiteenlopende redenen geen reactie was ontvangen. Mr. Van Dijk diende desondanks te voorkomen dat die cliënten, zoals [eiseres], de geschorste procedure tegen Dexia niet meer zouden kunnen hervatten omdat zij door het niet tijdig afleggen van een opt-outverklaring gebonden zouden worden aan de Duisenberg regeling. Mr. Van Dijk voelde zich dan ook verplicht om namens deze cliënten een opt-outverklaring af te leggen, ook al had hij van hen geen reactie ontvangen. Om discussie te voorkomen of de aan mr. Van Dijk verstrekte volmacht voldoende was, heeft mr. Van Dijk aan mr. Rebel verzocht om namens deze cliënten, waaronder [eiseres], de opt-outverklaring af te leggen omdat de notaris tegenover wie de opt-outverklaring moest worden afgelegd desgevraagd aan mr. Van Dijk heeft bevestigd dat hij de bevoegdheid van een advocaat tot het afleggen van de opt-outverklaring veronderstelde en hem niet om een volmacht zou vragen. [eiseres] voert aan dat de bevoegdheid tot het namens haar afleggen van de opt-outverklaring besloten ligt in de volmacht die zij aan mr. Van Dijk heeft verstrekt, subsidiair dat mr. Van Dijk bevoegd was haar te vertegenwoordigen op grond van behoorlijke zaakwaarneming. 3.2. Bij de beoordeling van het verweer van Dexia dat geen rechtsgeldige opt-outverklaring is afgelegd dient voorop gesteld te worden dat de bevoegdheid van mr. Rebel om namens [eiseres] een opt-outverklaring af te leggen afhankelijk is van de vraag of mr. Van Dijk, die mr. Rebel opdracht heeft gegeven tot het indienen van de opt-outverklaring, daartoe zelf bevoegd zou zijn geweest. Mr. Van Dijk kan immers niet méér of andere bevoegdheden aan mr. Rebel overdragen dan waarover hij zelf beschikt. 3.3. Na totstandkoming van de Duisenberg regeling en de verbindendverklaring daarvan door het gerechtshof te Amsterdam op grond van de WCAM moest een keuze gemaakt worden tussen het indienen van een opt-outverklaring en het hervatten van de op dat moment geschorste procedure óf het achterwege laten van een opt-outverklaring waarmee het geschil beëindigd zou worden op basis van de verbindend verklaarde Duisenberg regeling. Dat voordien gekozen was voor het aanhangig maken van een procedure tegen Dexia maakt nog niet dat in alle gevallen zonder meer vast stond dat de opdrachtgevers van mr. Van Dijk na het tot stand komen en verbindend worden van de Duisenberg regeling, alles afwegende, aanspraken uit die regeling wilden prijsgeven en hun procedures wilden voortzetten. Het standpunt dat [eiseres] de opdracht tot het voeren van een procedure tegen Dexia niet had ingetrokken en dat mr. Van Dijk er om die reden vanuit diende te gaan dat [eiseres] een opt-outverklaring wenste af te leggen, kan dan ook niet worden gevolgd. Er was na verbindendverklaring van de Duisenberg regeling door het gerechtshof te Amsterdam immers een nieuwe situatie ontstaan waarin over het al dan niet voortzetten van de aanhangig gemaakte procedure een beslissing genomen diende te worden. 3.4. Uit de tekst van de volmacht blijkt dat [eiseres] op 29 juni 2005 mr. Van Dijk heeft gevolmachtigd om – zakelijk weergegeven – met betrekking tot de door [eiseres] gesloten lease-overeenkomst correspondentie en overleg te voeren met Dexia en een procedure tegen Dexia aan te vangen en verweer te voeren tegen een eventueel door Dexia in die procedure in te stellen tegenvordering. Feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat mr. Van Dijk de aan hem verleende volmacht redelijkerwijs anders of ruimer mocht opvatten, zijn niet gesteld of gebleken. De volmacht ziet dan ook niet op het nemen van beslissingen namens [eiseres] met betrekking tot het aangaan van een minnelijke regeling ter beëindiging van de procedure of, zoals het afleggen van een opt-outverklaring impliceert, het verwerpen van zo’n regeling en voortzetting van de procedure. Uit het handelen van mr. Van Dijk blijkt dat hij dat zelf ook van mening was. Nadat mr. Van Dijk zijn opdrachtgevers tevergeefs verzocht om ondertekening van een specifieke volmacht, heeft hij immers niet zelf de opt-outverklaring ingediend, maar heeft daartoe opdracht gegeven aan mr. Rebel omdat mr. Van Dijk wist dat de notaris aan mr. Rebel, als advocaat, geen vragen zou stellen omtrent diens volmacht. De slotsom is dat in de volmacht van [eiseres] aan mr. Van Dijk niet de bevoegdheid besloten ligt om namens [eiseres] een opt-outverklaring in te dienen. 3.5 Of mr. Van Dijk op grond van zaakwaarneming namens zijn opdrachtgevers kon beslissen om een opt-outverklaring af te (doen) leggen, is afhankelijk van de vraag of gelet op de omstandigheden van het geval redelijke grond aanwezig was voor mr. Van Dijk zich op die wijze in te laten met de behartiging van eens anders belang (artikel 6:198 Burgerlijk Wetboek). 3.6. Volgens Dexia heeft [eiseres] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat redelijke grond aanwezig was voor mr. Van Dijk om zonder volmacht een opt-outverklaring namens haar af te leggen. Daartoe wordt het volgende overwogen. 3.7. In beginsel is uitsluitend redelijke grond aanwezig de behartiging van eens anders belang ter hand te nemen indien de ander daartoe zelf niet in staat is. Van belang is dan ook of mr. Van Dijk als gemachtigde-rechtshulpverlener tijdig (gelet op de termijn waarbinnen een opt-outverklaring diende te worden afgelegd), serieuze en deugdelijke pogingen heeft ondernomen in contact te treden met zijn cliënten, waaronder [eiseres], om erop te wijzen dat de Duisenberg regeling algemeen verbindend was verklaard, dat er een mogelijkheid was om daar niet aan gebonden te worden, wat daar voor ondernomen diende te worden en wat de voors en tegens daarvan waren zodat die cliënten in staat werden gesteld hun eigen beslissing te nemen. De algemene en niet onderbouwde stelling dat mr. Van Dijk bij al zijn cliënten heeft geïnformeerd of zij een opt-outverklaring wilden afleggen en dat, toen van een aantal cliënten geen reactie was ontvangen, mr. Van Dijk zich verplicht voelde te voorkomen dat die cliënten, zoals [eiseres], de geschorste procedure tegen Dexia niet meer zouden kunnen hervatten omdat zij door het niet tijdig afleggen van een opt-outverklaring gebonden zouden worden aan de Duisenberg regeling, is te vaag en algemeen. 3.8. Verder is van belang of voor mr. Van Dijk redelijke grond aanwezig was het belang van [eiseres] eigenmachtig ter hand te nemen omdat hij in redelijkheid kon vermoeden dat zij niet aan de Duisenberg regeling gebonden wilde zijn. Daarbij is van belang hoe het resultaat van de Duisenberg regeling voor [eiseres] zich verhield tot hetgeen op dat moment in redelijkheid viel te verwachten van het resultaat van voortzetting van de procedure. Daar heeft [eiseres] niets over gesteld. 3.9. Uit het voorgaande volgt dat geen plaats is voor het oordeel dat voor mr. Van Dijk redelijke grond aanwezig was namens [eiseres] te beslissen een opt-outverklaring af te (doen) leggen. Aan het feit dat [eiseres] achteraf geen bezwaar blijkt te hebben tegen het handelen van mr. Van Dijk komt geen doorslaggevende betekenis toe. Daaruit is weliswaar af te leiden dat zij dat handelen van mr. Van Dijk achteraf goedkeurt, maar dergelijke goedkeuring betreft op grond van artikel 6:202 Burgerlijk Wetboek alleen de interne relatie tussen haar zelf als belanghebbende en mr. Van Dijk als (pseudo)zaakwaarnemer. Die goedkeuring ziet dus niet op de verhouding tot derden, zoals Dexia, en levert geen bekrachtiging op van de rechtshandeling die door mr. Van Dijk is verricht in de zin van artikel 3:69 lid 1 Burgerlijk Wetboek welke bepaling krachtens artikel 3:78 Burgerlijk Wetboek hier van toepassing is. Hoewel ook niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] de door mr. Van Dijk verrichte rechtshandeling heeft bekrachtigd, kan aan die bekrachtiging op grond van artikel 3:69 lid 3 Burgerlijk Wetboek geen gevolg meer toe komen omdat Dexia reeds te kennen heeft gegeven dat zij de rechtshandeling als ongeldig beschouwt. 3.10. Het standpunt van [eiseres] dat Dexia zich niet kan beroepen op ongeldigheid van de rechtshandeling die mr. Van Dijk namens haar heeft verricht omdat Dexia niet de geadresseerde, of althans de wederpartij bij die rechtshandeling is, kan niet worden gevolgd. De opt-outverklaring is een eenzijdige rechtshandeling die tot rechtsgevolg heeft dat de verbindendverklaarde Duisenberg regeling, waarbij Dexia partij is, niet tussen Dexia en [eiseres] zal gelden. Dat het gerechtshof te Amsterdam in de WCAM beschikking heeft bepaald dat de opt-outverklaring dient te worden toegezonden aan notaris [persoon 1] te ’s-Gravenhage doet daar niet aan af. 3.11. Ten slotte heeft [eiseres] gesteld dat Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid zich te beroepen op ongeldigheid van de opt-outverklaring. Dexia gebruikt haar bevoegdheid uitsluitend om de Duisenberg regeling van toepassing te krijgen terwijl zij weet dat [eiseres] geen partij bij de vaststellingsovereenkomst wil zijn, aldus [eiseres]. 3.12. Door het afleggen van een verklaring dat zij de namens [eiseres] ingediende opt-outverklaring als ongeldig beschouwt – en daarmee bekrachtiging van de opt-outverklaring onmogelijk maakt – heeft Dexia niet een ander gebruik gemaakt van een wettelijke bepaling dan waarvoor deze was bedoeld, namelijk het creëren van duidelijkheid dat in dit geval het geschil beëindigd zou worden op basis van de Duisenberg regeling. Indien zulks in het nadeel werkt van [eiseres] maakt dat nog niet dat Dexia misbruik maakt van recht. 3.13. De slotsom is dat de opt-outverklaring niet rechtsgeldig is en dat, nu de verbindend verklaarde Duisenberg regeling van toepassing is, de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar zijn. 3.14. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer. 3.15 [eiseres] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Beslissing De kantonrechter: I. wijst de vorderingen af; II. veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op € 454,=; III. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; Aldus gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier De kantonrechter