Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2007

Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers297337 / HA RK 07-1150
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rijkswet op het Nederlanderschap; art. 27 lid 2 RWN; Geen sprake van geldige optie; De door de moeder van verzoeker afgelegde optie bleek achteraf ongeldig omdat de moeder niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en verzoeker zelf niet meer minderjarig.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht JKL zaaknummer / rekestnummer: 297337 / HA RK 07-1150 Beschikking van 2 oktober 2008 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, advocaat: mr. W.B. Teunis, t e g e n: DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelende te ’s-Gravenhage, belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch. Verzoeker wordt hierna aangeduid met “[verzoeker]” en de belanghebbende met “de Staat”. 1. Het procesverloop: 1.1 Verzoeker heeft op 11 april 2007 een beroepschrift ingediend bij deze rechtbank, sector bestuursrecht. Hij verzoekt hierin de beslissing van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam van 6 maart 2007 te vernietigen. De beslissing betrof de verwijdering van de Nederlandse nationaliteit van [verzoeker] uit de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA). 1.2 Bij brief van 26 juli 2007 heeft mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem, de sector bestuursrecht verzocht het beroepschrift aan te merken als een verzoek ex artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: RWN) en heeft hij verzocht zorg te dragen voor doorzending van het verzoekschrift naar de civiele sector van deze rechtbank. Het verzoekschrift is op 19 oktober 2007 bij de sector civiel ingekomen. 1.3 De Staat heeft bij brief van 29 mei 2008 zijn standpunt met betrekking tot het verzoekschrift kenbaar gemaakt. 1.4 De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 4 september 2008. Namens [verzoeker] is verschenen mr. M.R. Roethof. Namens de Staat is mr. J.E.A. Pesch verschenen. De officier van justitie heeft bij brief van 14 juli 2008 te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. 2. Het verzoek en het verweer: 2.1 [verzoeker] voert aan dat hij op [geboortedatum] 1968 te Accra, Ghana, is geboren, en dat zijn moeder op 31 december 1987 namens hem heeft geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit zodat hij vanaf 31 december 1987 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. 2.2 De Staat stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] door voormelde optieverklaring niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, omdat de identiteit van [verzoeker] en zijn afstamming van de veronderstelde moeder onvoldoende is komen vast te staan en omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 27 lid 2 RWN (oud). 3. De beoordeling: 3.1 Op 31 december 1987 heeft mevrouw [R.] namens [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1968 te Accra, wonende te Ghana, op grond van artikel 27 lid 2 RWN (oud) geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. 3.2 Bij beschikking van 10 mei 2000 heeft deze rechtbank een verzoek van [R.] tot vaststelling van haar Nederlandse nationaliteit afgewezen, omdat zij met ingang van 18 mei 1982 op grond van het bepaalde in artikel 7 aanhef en onder 5 van de indertijd van kracht zijnde Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892 haar Nederlandse nationaliteit had verloren door gedurende tien achtereenvolgende jaren woonplaats te hebben gehad buiten het Koninkrijk en buiten de Republiek Indonesië, zonder in die periode te kennen te geven dat zij Nederlander wenste te blijven. 3.3 De gemeente Amsterdam heeft vervolgens naar aanleiding van voormelde beslissing van 10 mei 2000 de Nederlandse nationaliteit van [verzoeker] uit de GBA verwijderd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden om geldig en met rechtsgevolg een optieverklaring af te leggen. De moeder van [verzoeker] was op het moment van de optieverklaring niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en [verzoeker] was niet meer minderjarig. 3.4 [verzoeker] voert aan dat het verwijderen van de vermelding van de Nederlandse nationaliteit uit de GBA in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt op dit punt dat in het kader van het onderhavige verzoek ex artikel 17 RWN slechts wordt getoetst of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap. De wijzen waarop het Nederlander-schap wordt verkregen zijn limitatief opgesomd in de RWN. Verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur behoort daar niet toe. 3.5 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de beschikking van 10 mei 2000 is komen vast te staan dat [verzoeker] niet via optie in 1987 het Nederlanderschap heeft verkregen. Die optie is immers, naar achteraf is gebleken, namens [verzoeker] afgelegd door [R.], die op dat moment niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Artikel 27 lid 2 RWN (oud) schrijft uitdrukkelijk voor dat voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit sprake moet zijn van een niet-Nederlands kind van een vrouw die Nederlander is. Bovendien schrijft genoemd artikel voor dat (slechts) voor hen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt de verklaring afgelegd moet worden door de moeder of, indien deze is overleden, door de wettelijk vertegenwoordiger. Ten tijde van bedoelde optieverklaring was [verzoeker] ouder dan 18 jaar zodat niet [R.], maar [verzoeker] zelf had moeten opteren. 3.6 Eén en ander leidt tot de conclusie dat [verzoeker] nimmer in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. De vraag of bij de optieverklaring al dan niet gebruik is gemaakt van onjuiste personalia kan buiten beschouwing blijven. Ook indien komt vast te staan dat er geen twijfel zou bestaan over de identiteit en de afstamming van [verzoeker] kan, gelet op het vorenstaande, geen sprake zijn van verkrijging van de Nederlandse nationaliteit op grond van de onderhavige optieverklaring. 3.7 Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in casu geen sprake is van een intrekking van een besluit, zoals [verzoeker] in zijn verzoekschrift stelt. Het betreft hier immers een optieverklaring uitgebracht vóór de inwerkingtreding op 1 april 2003 van de herziene RWN. Er is sprake van een éénzijdige rechtshandeling, zodat nimmer sprake kan zijn van intrekking van een besluit waarbij het Nederlanderschap zou zijn toegekend. 3.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. BESLISSING: De rechtbank wijst het verzoek af. Deze beschikking is gegeven door mrs. P. Joele, M. Groeneveld-Stubbe en A.C. Olland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.