
Jurisprudentie
BG2066
Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers376531/CV EXPL 08-2879
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers376531/CV EXPL 08-2879
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Kennelijk onredelijk ontslag. Sociaal Beleidsplan. Werknemer was gedetacheerd bij twee andere bedrijven. Onvoldoende gebleken is dat ook bij die twee bedrijven de bedrijfssituatie dermate ongunstig was dat werknemer daar niet langer kon blijven werken of dat diens functie bij de genoemde bedrijven is komen te vervallen. Op werkgever rustte de verplichting zich in te spannen om de functie van werknemer bij de andere bedrijven te behouden. Werknemer wordt, na eerst te zijn gedetacheerd, vervolgens weer als werknemer van werkgever beschouwd op het moment dat het slecht gaat en er ontslagen moeten vallen. Voorziening ingevolge Sociaal Beleidsplan is jegens werknemer zodanig ontoereikend dat de gevolgen van de opzegging voor werknemer, mede gelet op diens leeftijd en kansen op de arbeidmarkt, te ernstig zijn in vergelijking met het belang van werkgever bij die opzegging.
Blijkens artikel 9.2 van het Sociaal Beleidsplan dient werknemer in totaal 89% van zijn laatstverdiende salaris te ontvangen. Het totale bedrag dat de werknemer thans ontvangt, te weten: 61,8% van zijn laatst genoten salaris is daarmee niet in verhouding. Toepassing van het Sociaal Beleidsplan leidt daarom tot een voor deze werknemer onbillijke situatie.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 376531/CV EXPL 08-2879
datum uitspraak: 10 september 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. C.H. Vervoort (SRK Rechtsbijstand)
tegen
de besloten vennootschap Nefli B.V.
te Haarlem
gedaagde partij
hierna te noemen Nefli
gemachtigde mr. M. de Ruijter (Dienstencentrum)
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk¬ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 28 februari 2008, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de door de kantonrechter tussen partijen gegeven en op 23 april 2008 uitgesproken rolbeschikking,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties.
Nefli heeft bij conclusie van dupliek nog producties in het geding gebracht. [eiser] heeft op die producties niet kunnen reageren. Aangezien die producties door de kantonrechter niet zullen worden betrokken bij de beoordeling van deze zaak, is er geen noodzaak om [eiser] alsnog in de gelegenheid te stellen om op die producties te reageren; [eiser] is immers niet geschaad in zijn verdediging.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij¬en het volgende vast:
a. [eiser], geboren op 13 januari 1963, is op 16 december 1991 bij Nefli in dienst getreden in de functie van productieleider. De laatstelijk door [eiser] vervulde functie was Traffic Manager.
b. Het laatstelijk door [eiser] genoten salaris bedroeg €3.585,53 bruto per maand vermeerderd met een maandelijks persoonlijke toeslag van €2.002,44 bruto per maand, in totaal derhalve €5.587,97 bruto.
c. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Grafimedia van toepassing.
d. Nefli heeft op 15 maart 2007 aan het CWI toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen.
e. [eiser] heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
f. Bij beschikking van 15 mei 2007 heeft het CWI aan Nefli de verzochte toestemming verleend.
g. Bij brief van 21 mei 2007 heeft Nefli de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 31 augustus 2007.
h. Op de opzegging is het Sociaal Beleidsplan van Nefli van toepassing. Op basis van artikel 9 (Aanvullingsregeling) van dit Sociaal Beleidsplan ontvangt [eiser] een aanvulling. Wat de hoogte van die aanvulling betreft, bepaalt artikel 9.2 van het Sociaal Beleidsplan het volgende:
“De hoogte van de aanvulling voor werknemers jonger dan 57.5 jaar is als volgt: werknemer ontvangt een aanvulling op zijn WW-uitkering van 19% van zijn laatstverdiende brutosalaris. Indien wordt aangevuld op lager salaris dan is de aanvulling het verschil van 89% van het laatst verdiende brutosalaris en het nieuwe loon, doch ten hoogste 19% van het laatstverdiende brutosalaris.”
i. Artikel 11.1 van het Sociaal Beleidsplan bevat voorts de volgende hardheidsclausule:
“In onvoorziene gevallen waarin toepassing van de bepalingen in dit Sociaal Beleidsplan bijvoorbeeld leidt tot een individueel onbillijke situatie, kan de werkgever van deze bepalingen afwijken in een voor de werknemer gunstige zin. De werkgever kan hierover advies vragen aan de begeleidingscommissie.”
j. [eiser] ontvangt momenteel maandelijks een WW-uitkering van €2.285,50 bruto en een aanvulling volgens het Sociaal Beleidsplan van €1.166,88 bruto, in totaal derhalve €3.453,28 bruto per maand.
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. a. primair voor recht zal verklaren dat het door Nefli verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
b. Nefli zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ingevolge kennelijk onredelijk ontslag ter grootte van €77.165,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, althans de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
c. subsidiair voor recht zal verklaren dat Nefli aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt en zal lijden als gevolg van de opzegging ingevolge artikel 7:611 BW;
2. Nefli zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van €1.500,00, exclusief omzetbelasting, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
3. Nefli zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grond¬slag gelegd:
Primair stelt [eiser] zich op het standpunt dat Nefli de arbeidsovereenkomst onder opgave van een voorgewende of valse reden heeft opgezegd. De opzegging is gedaan op basis van een reorganisatie in de vorm van o.a. een inkrimping van het aantal arbeidsplaatsen met 12, waar-onder die van [eiser] in de vestiging van Nefli te Haarlem. [eiser] is echter gedetacheerd bij dochtermaatschappijen van Nefli, te weten: Voici Design B.V. en Caspar Lourens Fotogra-fie B.V. te Amsterdam. Deze bedrijven floreren. Er is daarom geen bedrijfseconomische reden voor het ontslag van [eiser]. De functie van [eiser] bestaat ook nog steeds.
[eiser] is voorts van mening dat, in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzie-ningen, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Nefli bij de opzegging.
[eiser] ontvangt een WW-uitkering van het Grafisch Garantiefonds. Zijn totale inkomsten bedragen momenteel slechts 61,8% van het niveau ten tijde van het dienstverband met Nefli. Dit is uiterst ingrijpend. Mede gezien de zware financiële verplichtingen van [eiser], zijn lasten en noodgedwongen en niet-verwijtbare kosten, is de financiële positie van [eiser] verre van rooskleurig.
[eiser] vordert een billijke vergoeding. Het bedrag van €77.1656,0 bruto is bepaald aan de hand van de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, waarbij de factoren A, B en C gesteld worden op respectievelijk A: 18 (10+ 4x2), B: €5.587,97 + 8% vakantiegeld en C: 1,
verminderd met het salaris over de opzegtermijn van 3 maanden en met 50% van het maxi-mum van de vergoeding die het Garantiefonds op grond van de toepasselijke CAO zal beta-len als aanvulling op een WW-uitkering.
Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat Nefli handelt in strijd met de verplichtin-gen uit goed werkgeverschap. Dientengevolge is Nefli op basis van artikel 7:611 BW jegens [eiser] aansprakelijk voor het ontstaan van de inkomensschade.
Verder maakt [eiser] aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke kosten conform het rapport Voorwerk II ad €1.500,00 exclusief omzetbelasting, uitgaande van een vordering begroot op €77.165,00.
Het verweer
Nefli heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en dat Nefli niet in strijd heeft gehandeld met het beginsel van goed werkgeverschap.
Nefli heeft daartoe het volgende aangevoerd:
In de ontslagaanvraag heeft Nefli toegelicht dat en op grond waarvan zij heeft moeten besluiten tot inkrimping van het personeelsbestand. Nefli werd in het jaar 2006 geconfronteerd met een omzetdaling van bijna €1.600.000,00 ten opzichte van het jaar 2005.
Daarnaast was Nefli, ten gevolge van de technologische veranderingen, zoals een toenemende automatisering en digitalisering, genoodzaakt om steeds efficiënter te gaan werken. Om de continuïteit van de onderneming te waarborgen, heeft Nefli tot een personele reorganisatie moeten besluiten.
Dat [eiser] bij Voici Design B.V. en/of Caspar Lourens Fotografie B.V. werkzaam was, is voor de ontslagaanvraag niet relevant, want [eiser] is altijd in dienst gebleven van Nefli.
Het behoort tot de beleidsvrijheid van Nefli als werkgever om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen en in dat kader tevens of en welke arbeidsplaatsen komen te vervallen. De functie van [eiser] is komen te vervallen.
Van een valse of voorgewende reden om [eiser] voor ontslag voor te dragen is pertinent geen sprake geweest.
Met het Sociaal Beleidsplan heeft Nefli een redelijke voorziening getroffen. Het Sociaal Beleidsplan biedt een vergoeding die is gebaseerd op de RFR-regeling uit de CAO. Deze regeling dient als uitgangspunt te worden genomen, omdat zij juist voor reorganisaties als de onderhavige in de CAO is opgenomen.
Het feit dat voor [eiser] een regeling is getroffen in het Sociaal Beleidsplan vormt een aanwijzing dat die voorziening toereikend is. Het Sociaal Beleidsplan biedt bovendien een ruimere vergoeding dan de RFR-regeling ut de CAO.
De beoordeling van het geschil
1. Tussen partijen staat vast dat [eiser] gedetacheerd was bij Voici Design B.V. en/of Caspar Lourens Fotografie B.V.
2. Onvoldoende gebleken is dat ook bij die twee bedrijven de bedrijfssituatie dermate was dat [eiser] daar niet langer kon blijven werken. Met name is niet overtuigend gebleken dat de functie van [eiser] bij de genoemde bedrijven is komen te vervallen. [eiser] was in dienst van Nefli. Daarom rustte ook in het kader van die detachering, die geruime tijd heeft geduurd, op Nefli de verplichting zich in te spannen om de functie van [eiser] bij de genoemde bedrijven te behouden. De handelwijze van Nefli leidt er nu toe, dat [eiser], na eerst te zijn gedetacheerd, vervolgens weer als werknemer van Nefli wordt beschouwd op het moment dat het slecht gaat met Nefli en er ontslagen moeten vallen.
3. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat, hoewel in het Sociaal Beleidsplan een voorziening is getroffen, deze voorziening jegens [eiser] zodanig ontoereikend is dat de gevolgen van de opzegging voor [eiser], mede gelet op diens leeftijd en kansen op de arbeidmarkt, te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Nefli bij die opzegging.
4. Nu partijen zich beiden op het Sociaal Beleidsplan hebben beroepen, acht de kantonrechter zich vrij alle -naar zijn oordeel relevante- bepalingen uit dat Sociaal Beleidsplan bij zijn beoordeling te betrekken.
5. Blijkens artikel 9.2 van het Sociaal Beleidsplan moet de aanvulling zodanig zijn dat de werknemer in totaal 89% van zijn laatstverdiende salaris ontvangt. Het totale bedrag dat [eiser] thans ontvangt, te weten: 61,8% van zijn laatst genoten salaris is daarmee niet in verhouding. Toepassing van het Sociaal Beleidsplan leidt daarom tot een voor [eiser] onbillijke situatie.
6. De situatie van [eiser] onderscheidt zich van die van de werknemers in de zaken die aan de orde waren in de door Nefli in het geding gebrachte uitspraken door de persoonlijke maandelijkse toeslag die [eiser] naast zijn salaris ontving. Deze persoonlijke toeslag moet ook als salaris worden beschouwd. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter, nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, bij het bepalen van de hoogte van de aanvulling geen of onvoldoende rekening gehouden.
7. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de gedane opzegging kennelijk onredelijk is.
8. Op grond van het vorenstaande zal de vordering onder 1.a. primair worden toegewezen.
9. Met betrekking tot de hoogte van de aan [eiser] toe te kennen vergoeding acht de kantonrechter een bedrag van €40.000,00 billijk.
10. [eiser] heeft een bedrag van €1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nefli heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. In deze procedure is voldoende gesteld of gebleken dat de door of namens [eiser] verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom in zoverre worden toegewezen dat de hoogte van het toe te wijzen bedrag zal worden gerelateerd aan de hoogte van de toegekende vergoeding.
11. Nefli zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat het door Nefli verleende ontslag kennelijk onredelijk is.
Veroordeelt Nefli tot betaling van een schadevergoeding ter grootte van €40.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim.
Veroordeelt Nefli tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van €1.500,00, exclusief omzetbelasting.
Veroordeelt Nefli in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op €286,44 aan verschotten en €800,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voor¬raad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.