Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2070

Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers105088 / KG ZA 08-274
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Toewijzing van een straat- en contactverbod, omdat voldoende aannemelijk is dat gedaagde zich onrechtmatig jegens de stichting heeft gedragen. Geen verbod tegen gedaagde om zich zichtbaar op te stellen voor medewerkers van de stichting, omdat naleving hiervan door gedaagde nagenoeg onmogelijk zou zijn.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht FV/HW KG nummer: 105088/KG ZA 08-274 datum: 30 oktober 2008 Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding in de zaak van: de stichting STICHTING TOT INSTANDHOUDING VAN VOGEL- EN DIERENOPVANG IN WESTFRIESLAND, statutair gevestigd te Zwaag, EISERES IN KORT GEDING bij dagvaarding van 3 oktober 2008, advocaat mr. R.L. Beckers te Purmerend, tegen: (toevoeging aangevraagd) [GEDAAGDE], wonende te Amsterdam, GEDAAGDE IN KORT GEDING, advocaat mr. A.R. van Dolder. Partijen zullen verder worden genoemd "de stichting" respectievelijk "[gedaagde]". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING De stichting heeft [gedaagde] gedagvaard ten einde ten overstaan van de voorzieningenrechter te verschijnen op 13 oktober 2008. Op die datum is [gedaagde] ter zitting verschenen zonder advocaat. Hierbij werd besloten om de mondelinge behandeling van de zaak aan te houden, ten einde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen een advocaat in te schakelen. Ter terechtzitting van 22 oktober 2008 heeft de stichting gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Vervolgens heeft zij haar vordering gewijzigd. [gedaagde] heeft de gewijzigde vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van de stichting de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. 2. DE UITGANGSPUNTEN 2.1 De stichting exploiteert op het terrein aan de [straatnaam] te Midwoud een vogel- en dierenopvangcentrum onder de naam 'De Bonte Piet'. 2.2 De stichting is opgericht door de partner van [gedaagde], de heer [naam 1]. [naam 1] woont op het perceel dat is gelegen direct naast dat van de stichting. Het terrein van de stichting is enkel bereikbaar via een stuk grond dat in eigendom aan [naam 1] toebehoort. 2.3 Op het terrein van de stichting staan een schuur en een tuinhuisje. In het tuinhuisje kunnen dieren en andere zaken worden ondergebracht die buiten de officiële openingstijden van de stichting bij haar worden afgeleverd. 2.4 Op 10 mei 2007 is aan [gedaagde] de toegang tot het terrein van de stichting schriftelijk ontzegd. 2.5 [gedaagde] is op enig moment strafrechtelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, dit wegens mishandeling van een van de medewerkers van de stichting. 2.6 De stichting heeft op 28 augustus 2008 aangifte tegen [gedaagde] gedaan wegens diefstal. Op 22 september 2008 heeft de stichting nogmaals aangifte tegen hem gedaan, dit keer wegens openbare schennis van de eerbaarheid dan wel belediging. 3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 3.1 De stichting vordert, kort gezegd en zoals gewijzigd, 1. een verbod tegen [gedaagde] om zich op het terrein van de stichting te begeven en/of zichtbaar op te stellen voor bezoekers en medewerkers van de stichting binnen een straal van ongeveer 100 meter; 2. een verbod tegen [gedaagde] om contact op te nemen met de stichting dan wel medewerkers van de stichting; 3. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van [euro] 500,-- voor elke dag of deel daarvan dat hij niet aan het onder 1 of 2 gevorderde voldoet; 4. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van het geding. 3.2 De stichting legt aan haar vordering, samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt. Zij ondervindt al geruime tijd overlast van [gedaagde]. Zo begeeft [gedaagde] zich regelmatig zonder haar toestemming op haar terrein. Hierbij negeert hij het feit dat de stichting hem de toezegging tot haar terrein heeft ontzegd. Bovendien ontvreemdt [gedaagde] regelmatig goederen en opvangdieren uit haar tuinhuisje. Daarbij komt dat [gedaagde] medewerkers en bezoekers van de stichting lastig valt. In het verleden heeft hij een medewerker van de stichting mishandeld. Hiervoor is [gedaagde] strafrechtelijk veroordeeld, waarbij hij een taakstraf heeft gekregen van 120 uur. De handelwijze van [gedaagde] heeft ertoe geleid dat stagiaires het laten afweten, dat vrijwilligers ermee ophouden en dat de naam van De Bonte Piet wordt geschaad. In verband met het gedrag van [gedaagde] heeft de stichting een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening. 3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd op gronden die, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde komen. 4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING 4.1 Een straat- en contactverbod zoals door de stichting is gevorderd, is in beginsel slechts dan toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens de stichting heeft gedragen en wel zodanig dat een straat- en contactverbod gerechtvaardigd is. [gedaagde] bestrijdt dat hij zich op een dergelijke wijze heeft gedragen. De stichting heeft ter onderbouwing van haar vordering onder meer gesteld dat [gedaagde] goederen en dieren van haar ontvreemdt, alsmede dat hij medewerkers, vrijwilligers en bezoekers van de stichting lastig valt. 4.2 Ten aanzien van het ontvreemden van goederen en dieren overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De stichting heeft meer in het bijzonder gesteld dat op beelden die met haar bewakingscamera zijn gemaakt, te zien is dat [gedaagde] haar terrein verlaat met pakken koffie die voor de stichting waren bestemd. In dit kader heeft de stichting enkele afdrukken van het opgenomen beeldmateriaal overgelegd. [gedaagde] heeft bestreden dat hij de persoon is die op die afdrukken zichtbaar is. Weliswaar is op de afdrukken wel een persoon waarneembaar, maar de afdrukken zijn dermate onduidelijk dat daaruit niet onomstotelijk kan worden afgeleid dat het daarbij om [gedaagde] gaat. Bovendien is niet of nauwelijks zichtbaar dat die persoon pakken koffie of andere voor de stichting bestemde goederen draagt. Op grond van het voorgaande is de stichting er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [gedaagde] zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan het ontvreemden van goederen en dieren van de stichting. 4.3 Omtrent het lastigvallen van medewerkers, vrijwilligers en bezoekers van de stichting geldt het volgende. De stichting heeft onder meer gesteld dat [gedaagde] veroordeeld is wegens mishandeling van een van haar medewerkers. Dit heeft [gedaagde] op zichzelf niet betwist. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zich agressief en daarmee onrechtmatig tegen een van de medewerkers van de stichting heeft gedragen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de vermeende mishandeling enkel het geven van een duw betrof. Vast staat evenwel dat [gedaagde] voor die mishandeling een taakstraf heeft gekregen van 120 uur. De voorzieningenrechter merkt op dat een dergelijke straf doorgaans niet gegeven wordt voor het enkel geven van een duw. Het voorgaande leidt ertoe dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de juistheid van de beweringen van [gedaagde]. 4.4 De stichting heeft verder aangevoerd dat haar medewerkers en bezoekers ook op andere wijze hinder ondervinden van [gedaagde]. In dit kader heeft de stichting gesteld dat [gedaagde] op de zaterdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling van dit kort geding en terwijl haar penningmeester zich op het terrein van de stichting bevond, zijn broek heeft laten zakken en obscene bewegingen heeft gemaakt. [gedaagde] heeft erkend dat hij op de zaterdag voorafgaand aan de zitting inderdaad onder voormelde omstandigheden zijn broek heeft laten zakken. Dergelijk gedrag is aanstootgevend en dient daarmee als onrechtmatig jegens de stichting en haar medewerkers te worden aangemerkt. [gedaagde] dient zich van dergelijk gedrag te onthouden. 4.5 [gedaagde] heeft als verklaring voor zijn gedrag aangegeven dat er al geruime tijd problemen tussen partijen bestaan en dat hij zich geen raad meer weet over hoe dit op te lossen. Dit rechtvaardigt zijn gedrag echter niet. Dat er problemen zijn tussen partijen staat wel vast. Omdat het terrein van de stichting direct naast dat van de partner van [gedaagde] is gelegen, de toegangsweg van de stichting zich bevindt op het perceel van [naam 1] en [gedaagde] regelmatig bij [naam 1] is, is het onvermijdelijk dat er met enige regelmaat (in)direct contact is tussen [gedaagde] en mensen van de stichting. Gelet op de spanningen tussen partijen is begrijpelijk dat dit contact over en weer tot irritatie leidt. Als buren dienen partijen zich over en weer enige hinder - zolang dit geen onrechtmatige vormen aanneemt - echter te laten welgevallen. 4.6 Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk dat het gedrag van [gedaagde] wel als onrechtmatig moet worden aangemerkt, hetgeen meebrengt dat bij wijze van ordemaatregel een straat- en contactverbod op zijn plaats is. Het gaat evenwel vooralsnog te ver om de vorderingen van de stichting, zoals deze thans zijn geformuleerd, toe te wijzen. Dit omdat [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij samenwoont met [naam 1], die pal naast de stichting woont. De stichting heeft erkend dat [gedaagde] zeer regelmatig bij [naam 1] verblijft. Een verbod tegen [gedaagde] om zich binnen een straal van 100 meter van het terrein van de stichting te bevinden zou ertoe leiden dat [gedaagde] niet meer bij zijn partner kan verblijven. De voorzieningenrechter wijst [gedaagde] er uitdrukkelijk op dat, indien hij zijn huidige gedrag voortzet of de stichting besteelt, een dergelijk verbod mogelijkerwijs in de toekomst wel zal worden toegewezen. Het gevorderde straatverbod wordt thans beperkt tot terrein van de stichting zelf, met dien verstande dat het [gedaagde] wel is toegestaan zich buiten de openingstijden van de stichting te begeven naar het tuinhuisje indien dit noodzakelijk is voor het welzijn van de dieren die zich op dat moment in het tuinhuisje bevinden. Gelet op het doel van de stichting valt slecht in te zien dat de stichting hiertegen reële bezwaren zou kunnen hebben. 4.7 Het gevorderde verbod om zich zichtbaar op te stellen voor medewerkers of bezoekers van de stichting is niet toewijsbaar. Zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, is de toegangsweg tot het terrein van de stichting gelegen op het perceel van de partner van [gedaagde] en verblijft [gedaagde] regelmatig bij zijn partner. Dit brengt met zich dat het onvermijdelijk is dat die medewerkers en bezoekers [gedaagde] zullen zien. Naleving van dit verbod zou voor [gedaagde] daardoor nagenoeg onmogelijk zijn. 4.8 Tegen het gevorderde contactverbod heeft [gedaagde] aangevoerd dat vrijwilligers van de stichting hem regelmatig aanspreken met bijvoorbeeld een verzoek om hulp. Na gemotiveerde betwisting hiervan door de stichting, is [gedaagde] er niet in geslaagd om de juistheid van zijn stelling aannemelijk te maken. Daar staat tegenover dat, in het licht van alle omstandigheden, het geraden voorkomt indien het contact tussen [gedaagde] en (medewerkers van) de stichting voorlopig zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarom wordt het contactverbod toegewezen. 4.9 De stichting heeft aan het straat- en contactverbod niet expliciet een bepaalde termijn verbonden. Omdat in kort geding enkel voorlopige maatregelen kunnen worden getroffen, zal aan beide verboden na te melden termijn worden verbonden. 4.10 De gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd. 4.11 [gedaagde] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding. 5. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - verbiedt [gedaagde] om zich gedurende een periode van één jaar na betekening van dit vonnis, op terrein van de stichting - gelegen te [postcode] Midwoud aan de [straatnaam] te begeven, met dien verstande dat het [gedaagde] wel is toegestaan zich buiten de openingstijden van de stichting op het parkeerterrein en in het tuinhuisje van de stichting te begeven enkel indien het welzijn van de zich in het tuinhuisje bevindende dieren dat noodzakelijk maakt, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 500,-- voor elke dag of dagdeel dat [gedaagde] in strijd handelt met dit verbod, met een maximum van [euro] 15.000,-- ; - verbiedt [gedaagde] om gedurende een periode van één jaar na betekening van dit vonnis enig contact op te nemen met de stichting dan wel haar medewerkers, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 500,-- voor elke dag of dagdeel dat [gedaagde] in strijd handelt met dit verbod, met een maximum van [euro] 15.000,--; - veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op [euro] 339,44 aan verschotten en op [euro] 816,-- aan salaris advocaat; - verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; - weigert de meer of anders gevorderde voorziening. Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2008 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.