
Jurisprudentie
BG2088
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 08/307 & AWB 08/659
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 08/307 & AWB 08/659
Statusgepubliceerd
Indicatie
Last onder dwangsom vanwege bewoning.
Bestemmingsplan laat dienstwoning toe; kettingbeding sluit bewoning uit.
Verschoonbare termijnoverschrijding bezwaar door ontbreken van rechtsmiddelclaule in besluit in samenhang met andere omstandigheden van het geval.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/307 en AWB 08/659
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiseres], wonende te Streefkerk, eiseres,
gemachtigde: mr. W.B. van den Berg, advocaat te Meppel,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Liesveld, verweerder, gemachtigde: [naam gemachtigde], [bedrijsnaam] Consultancy B.V.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/307
Bij brief van 11 december 2007 heeft verweerder, voor zover hier van belang, meegedeeld niet te willen meewerken aan legalisering van het gebruik als woning van de bovenverdieping van het pand [adres] te Streefkerk (hierna: het pand). Verweerder heeft voorts meegedeeld, onder verwijzing naar zijn brief van 20 juni 2007, bereid te zijn mee te werken aan legalisering van het gebruik als winkel.
Bij brief van 18 december 2007, ingekomen bij verweerder op 19 december 2007, heeft eiseres onder meer bezwaar gemaakt tegen de weigering het gebruik van het pand als woning te legaliseren als neergelegd in de brief van 11 december 2007.
Bij brief van 13 maart 2008, ingekomen op 14 maart 2008, heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar van 18 december 2007, geregistreerd onder voormeld nummer (hierna: het beroep AWB 08/307).
Bij besluit van 21 april 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep AWB 08/307 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 april 2008.
1.2. Beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/659
Bij besluit van 9 april 2008 heeft verweerder eiseres gelast om het gebruik van het pand als woning te beëindigen uiterlijk binnen zes maanden na datum van verzending van dat besluit, op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,- ineens.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 mei 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder. Daarbij heeft eiseres verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij brief van eveneens 14 mei 2008 heeft eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Na te hebben ingestemd met het verzoek tot rechtstreeks beroep van eiseres, heeft verweerder bij brief van 28 mei 2008 het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift toegezonden aan de rechtbank Dordrecht, geregistreerd onder voormeld nummer (hierna: beroep AWB 08/659).
1.3. Behandeling
Bij beslissing van 25 juni 2008 heeft de rechtbank bepaald dat de beroepen AWB 08/307 en AWB 08/659 gevoegd en versneld zullen worden behandeld.
De zaken zijn op 18 augustus 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Artikel 1:3 van de Awb, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 3:45 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.2. Ter plaatse van het pand Kerkstraat 31 te Streefkerk geldt het bestemmingsplan “Dorpskern”, dat in 1986 in werking is getreden.
De plankaart van dat bestemmingsplan geeft aan de gronden waar het pand zich bevindt, de bestemming “Openbare en bijzondere doeleinden”, met als toevoegingen “6 100%”.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) is het begrip “dienstwoning” gedefinieerd als: “een (gedeelte van een) gebouw, dat geschikt is en dient voor bewoning in relatie tot de bedrijfsvoering van een bedrijf of instelling”.
Artikel 15 van de planvoorschriften bepaalt over de bestemming “Openbare en bijzondere doeleinden”, voor zover hier van belang:
1. De gronden met de bestemming openbare en bijzondere doeleinden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten dienste van openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, het verenigingsleven, de godsdienstuitoefening, het onderwijs, de volksgezondheid en daarmee gelijk te stellen niet-commerciële instellingen;
b. per instelling ten hoogste één dienstwoning (…);
(…).
2. De bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanwijzingen op de kaart en de volgende bepalingen:
(…)
c. de dienstwoning mag vrijstaand worden gebouwd dan wel worden opgenomen in de overige in lid 1 genoemde gebouwen;
(…)
e. de inhoud van een dienstwoning mag ten hoogste 750 m3 bedragen;
(…).
Artikel 23 van de planvoorschriften bepaalt, voor zover hier van belang:
1.Het is verboden onbebouwde gronden, gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan de desbetreffende grond gegeven bestemming, dan wel strijdig met deze voorschriften.
2.Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt, behoudend de in lid 3 opgenomen uitzonderingen, in ieder geval verstaan:
a. de uitoefening van detailhandels- en andere bedrijven op gronden die daarvoor niet (mede) zijn bestemd;
(…)
3. Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 2 valt niet de in dat lid bedoelde vorm van gebruik, die verenigbaar is met het doel waarvoor de desbetreffende grond blijkens de (sub)bestemming mag worden gebruikt; (…).
4. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van de in dit artikel vervatte verbodsbepalingen indien strikte toepassing van die bepaling leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
2.1.3. Op 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) komen te vervallen.
Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008/180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 9.1.11, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Artikel 19 van de WRO bepaalde, voor zover hier van belang:
1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. (…) De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. (…) Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. (…)
4. Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.2. De bestreden besluiten
2.2.1. De niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit van 21 april 2008 berust op verweerders standpunt dat de brief van 6 december 2007 waartegen het bezwaar zich richt, geen appelabel besluit is. Verweerder voert daartoe aan dat hierin niet wordt besloten op de aanvragen tot legalisering van eiseres van 28 augustus 1997 en 18 mei 2007, aangezien daarop al besluiten zijn afgegeven op respectievelijk 28 oktober 1997 en 20 juni 2007. Deze besluiten zijn volgens verweerder inmiddels in rechte onaantastbaar geworden als gevolg van het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn. In reactie op het standpunt van eiseres dat ingeval het besluit van 21 april 2008 niet op rechtsgevolg zou zijn gericht, het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 1997 moet worden geacht te zijn gericht, heeft verweerder ter zitting verklaard van opvatting te zijn dat de omstandigheid dat in dat besluit geen rechtsmiddelenclausule is vermeld, op zichzelf niet maakt dat voor het ingediende bezwaarschrift een verschoonbare termijnoverschrijding zou moeten worden aangenomen.
2.2.2. Verweerders besluit van 9 april 2008 tot het opleggen van een last onder dwangsom berust op het standpunt dat het gebruik van het pand als woning in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat legalisering niet mogelijk en overigens ook niet wenselijk is met het oog op het naastgelegen Dorpshuis. Geluidsoverlast als gevolg van de activiteiten in het Dorpshuis maakt volgens verweerder dat geen goed woon- en leefklimaat in het pand kan worden gegarandeerd. Ten slotte heeft verweerder verwezen naar zijn eerdere weigering van 28 augustus 1997 om het gebruik als woning te legaliseren, die eiseres niet heeft aangevochten en daardoor in rechte vaststaat. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel is niet onderbouwd. Verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die maken dat hij van handhavend optreden had behoren af te zien.
2.3. Gronden van de beroepen
2.3.1. Tegen het besluit van 21 april 2008 heeft eiseres het volgende aangevoerd.
Eiseres is van opvatting dat verweerder pas in de vooraankondiging van 11 december 2007 definitief een besluit heeft genomen op haar aanvraag van 18 mei 2007. Verweerder heeft weliswaar bij brief van 20 juni 2007 afwijzend gereageerd op die aanvraag, maar eiseres meent dat zij op grond van het gesprek met verweerder over legalisering op 7 augustus 2007 waarin werd aangegeven dat nader onderzoek zou plaatsvinden, er op mocht vertrouwen dat verweerder in die brief nog geen definitief standpunt over haar aanvraag had ingenomen, te meer nu in die brief een rechtsmiddelenclausule ontbrak en eiseres niet door een rechtshulpverlener werd bijgestaan. Volgens eiseres werd het definitieve standpunt van verweerder op haar aanvraag van 18 mei 2007 pas kenbaar in de vooraankondiging van 11 december 2007, zodat dit als besluit op haar aanvraag van 18 mei 2007 moet worden aangemerkt. Deze aanvraag betreft volgens eiseres niet een herhaalde aanvraag. Voor zover het wel zou gaan om een herhaalde aanvraag, moet haar bezwaar worden geacht te zijn gericht tegen verweerders weigering tot legalisering van 28 oktober 1997. Haar bezwaar daartegen is verschoonbaar te laat ingediend, aangezien in dat besluit geen bezwaarclausule is opgenomen en eiseres destijds niet door een rechtshulpverlener werd bijgestaan.
2.3.2. Tegen het besluit van 9 april 2008 heeft eiseres aangevoerd dat legalisering mogelijk is en dat hetgeen verweerder over geluidsoverlast van het naastgelegen Dorpshuis heeft aangevoerd, niet steekhoudend is. Eiseres wijst erop dat er ingevolge het bestemmingsplan een woning in het pand is toegestaan, te weten een dienstwoning bij de geldende bestemming. Nu verweerder bereid is vrijstelling te verlenen voor gebruik van het pand voor detailhandel, ziet eiseres niet in dat haar woning op grond van het bestemmingsplan niet als dienstwoning bij de door verweerder toegelaten bestemming van detailhandel zou moeten worden aangemerkt. Daarnaast is eiseres bereid zonodig het gebruik van (een deel van) het pand aan te wenden voor openbare en bijzondere doeleinden. Voor zover geen sprake zou zijn van dienstwoning in de zin van het bestemmingsplan, was vrijstelling voor gebruik als woning mogelijk krachtens artikel 19, tweede en derde lid, van de WRO. Het Dorpshuis dient bij de exploitatie te voldoen aan de eisen voor een horeca-inrichting als neergelegd in het Bouwbesluit en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim). Ook is eiseres bereid geluidswerende voorzieningen aan te brengen in de woning. Eiseres ziet dan ook niet in dat geluidsoverlast van het Dorpshuis een planologische reden zou kunnen geven om niet mee te werken aan het gebruik als woning. Aangezien eiseres niet inziet dat er planologische redenen zijn om medewerking te weigeren, meent zij dat verweerder de last onder dwangsom misbruikt om het verbod tot bewoning af te dwingen dat de gemeente Liesveld bij de verkoop van het pand bij kettingbeding heeft bedongen.
Eiseres wijst er verder op dat in 1992 een bouwvergunning is verleend voor een woning achter het Dorpshuis. Ten slotte komt volgens eiseres betekenis toe aan het feit dat verweerder 10 jaar lang de bewoning heeft gedoogd.
Ter zitting heeft eiseres er nog op gewezen dat verweerder recentelijk vrijstelling heeft verleend voor de bouw van nieuwe woningen achter het Dorpshuis op het terrein van een voormalige timmerfabriek. Voorts heeft eiseres gesteld dat op de begane grond van het pand
inmiddels de stichting “Stichting Leuk” – zijnde een niet-commerciële instelling als bedoeld in de planvoorschriften – is gevestigd.
2.4. Feiten
2.4.1. Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de volgende, niet tussen partijen in geschil zijnde, feiten.
2.4.2. Het pand [adres] te Streefkerk was eigendom van de gemeente Liesveld en laatstelijk in gebruik als gemeentehuis. Het pand grenst aan het dorpshuis “[naam dorphuis]”, waarin onder andere verenigingsactiviteiten plaats vinden.
2.4.3. Eiseres heeft het pand van de gemeente Liesveld gekocht met het beding, dat het pand uitsluitend als winkel of kantoor mag worden gebruikt, op straffe van verbeurte van een boete van fl. 500.000,-, welk beding door een zogenaamd kettingbeding telkens aan opvolgende eigenaars moet worden opgelegd ten behoeve van de gemeente. Na de eigendomsverwerving op 1 juli 1994 heeft eiseres in oktober 1994 de begane grond van het pand in gebruik genomen voor detailhandel en de bovenverdieping van het pand voor bewoning. Ten tijde van de bestreden besluiten was het pand nog steeds op die wijze in gebruik bij eiseres.
2.4.4. Bij brief van 28 augustus 1997 heeft eiseres verweerder verzocht haar een woon-winkelvergunning te verlenen voor het pand Kerkstraat 31 te Streefkerk, en wel voor gebruik van de benedenverdieping als winkel en van de bovenverdieping als woning. Bij brief van 28 oktober 1997 heeft verweerder geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek te mogen wonen in dit pand. Deze brief behelsde geen rechtsmiddelclausule. Tegen deze weigering heeft eiseres niet binnen 6 weken bezwaar gemaakt bij verweerder.
2.4.5. Bij brief van 18 mei 2007 heeft eiseres verweerder verzocht door middel van een wijziging van het bestemmingsplan dan wel het verlenen van vrijstelling het gebruik van het pand [adres] te Streefkerk als winkel en woning te legaliseren. Bij brief van 20 juni 2007 heeft verweerder meegedeeld niet bereid te zijn mee te werken aan het vestigen van een woonbestemming op het pand, maar wel bereid te zijn mee te werken aan het vestigen van een winkelbestemming. Deze brief behelsde geen rechtsmiddelclausule. Tegen deze weigering heeft eiseres niet binnen 6 weken bezwaar gemaakt bij verweerder.
2.5. Beoordeling van het beroep AWB 08/307
2.5.1. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat zij zich in beginsel bevoegd acht verweerders besluit tot weigering van het verzoek van 18 mei 2007 om het pand als woning te mogen gebruiken – voor zover dit besluit betrekking heeft op verweerders bevoegdheid tot vrijstellingverlening ex artikel 19 van de WRO – inhoudelijk te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verzoek van eiseres, gedaan circa tien jaar na de weigering van verweerder uit 1997, niet een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Dit volgt uit het feit dat het toepasselijke recht in relevante zin is gewijzigd, reeds omdat de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 19, tweede en derde lid, van de WRO eerst na 1997 in het leven zijn geroepen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiseres zich op een aantal feiten en omstandigheden heeft beroepen die zich na 1997 hebben voorgedaan en die niet op voorhand zonder betekenis zijn voor de beoordeling van haar verzoek van 18 mei 2007.
2.5.2. De rechtbank volgt niet de primaire stelling van eiseres, dat de brief van 20 juni 2007 waarin verweerder meedeelt niet te willen meewerken aan de vestiging van een woonbestemming, nog niet op rechtsgevolg zou zijn gericht en dus nog geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De bewoordingen van deze brief laten daarover geen ruimte tot twijfel. Daaraan doet niet af dat in dit besluit, in strijd met artikel 3:45 van de Awb, geen rechtsmiddelclausule is opgenomen.
2.5.3. Het ontbreken van de rechtsmiddelclausule in het besluit van 20 juni 2007, in samenhang met de overige feiten en omstandigheden van het geval, leidt naar het oordeel van de rechtbank wel tot de conclusie dat het bezwaarschrift van eiseres van 18 december 2007 (tevens) geacht moet worden te zijn gericht tegen dit besluit en in zoverre verschoonbaar te laat is ingediend als bedoeld in artikel 6:11, van de Awb. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verzoekster naar aanleiding van het besluit van 20 juni 2007 binnen de bezwaartermijn telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder bij die gelegenheid het verzuim van vermelding van een rechtsmiddelclausule in dit besluit heeft hersteld door eiseres, die op dat moment nog geen rechtshulp had, er alsnog op te wijzen dat zij een bezwaarschrift moest indienen indien zij het niet eens was met dat besluit.
Vervolgens heeft een gesprek tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden na het einde van de bezwaartermijn op 7 augustus 2007. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres een brief van 4 september 2007 ontvangen van de Teamleider Vergunningen & Handhaving, waarin deze meedeelt vermoedelijk niet voor 1 oktober een definitief standpunt te kunnen meedelen. Eiseres heeft vervolgens eerst weer van verweerder vernomen met de vooraankondiging van 11 december 2007 als vermeld in 1.1, waarin verweerder meedeelt niet bereid te zijn mee te werken aan vrijstelling voor bewoning. Daartegen heeft eiseres binnen twee weken een bezwaarschrift ingediend, zijnde de termijn die volgens vaste jurisprudentie geldt wil er sprake kunnen zijn van verschoonbare termijnoverschrijding. Gelet daarop kan in het midden blijven in hoeverre uit voormelde feiten blijkt dat verweerder bereid was tot heroverweging van het standpunt volgens het besluit van 20 juni 2007 en daarmee in hoeverre de brief van 11 december 2007 tevens een nieuw besluit inhield.
Verweerder heeft derhalve het bezwaar van 18 december 2007 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.4. Het beroep AWB 08/307, voor zover gericht tegen verweerders beslissing op bezwaar van 21 april 2008, is gegrond. Het verstreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb. Verweerder dient, met inachtneming van de termijn van artikel 7:10 van de Awb, inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiseres.
2.5.5. Nu uit het voorgaande volgt dat het bezwaarschrift van 18 december 2007 is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, had verweerder binnen 10 weken op dat bezwaar moeten beslissen. Niet is gebleken dat verweerder eiseres bericht heeft gegeven van opschorting van de beslistermijn of verdaging van de beslissing. Eiseres mocht dan ook tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar beroep instellen. Nu echter verweerder hangende dit beroep alsnog een reële beslissing op het bezwaar van eiseres heeft genomen, is het doel waartoe dat beroep werd ingesteld, verwezenlijkt. Niet is gebleken dat eiseres schade heeft geleden door het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank verklaart daarom het beroep AWB 08/307, voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, niet-ontvankelijk.
2.6. Beoordeling van het beroep AWB 08/659
2.6.1. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand [adres] te Streefkerk door eiseres ten tijde van het opleggen van een last onder dwangsom voor detailhandel en voor woondoeleinden (al dan niet ten dienste van detailhandel) in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Voor zover eiseres in beroep betoogt dat zij inmiddels in het pand ook activiteiten ontplooit die passen binnen de bestemming “Openbare en bijzondere doeleinden” kunnen deze niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken, nu de opgelegde last wordt beoordeeld naar het moment van het opleggen daarvan. Op dat moment waren deze activiteiten in ieder geval onvoldoende concreet, voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat met die activiteiten het gebruik van de bovenverdieping van het pand als “dienstwoning” in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan. Verweerder was derhalve bevoegd tegen voormeld gebruik door eiseres van het pand [adres] te Streefkerk handhavend op te treden.
2.6.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.3. Naar het oordeel van de rechtbank moet het bestreden besluit als onvoldoende gemotiveerd worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit (vrijwel) geheel voorbij gaat aan de althans op het oog tegenstrijdige situatie dat enerzijds het bestemmingsplan gebruik van het pand voor bewoning toelaat, in de vorm van een dienstwoning ten behoeve van een bedrijf of instelling, en dat anderzijds verweerder (de gemeente) direct bij de verkoop van het pand heeft willen voorkomen dat het pand in gebruik zou worden genomen voor bewoning vanwege de beperkingen die van dat gebruik uit zouden kunnen gaan op de gebruiksmogelijkheden van het aangrenzende dorpshuis [naam dorphuis]. Voorts is verweerder bij die verkoop juist akkoord gegaan met gebruik van het pand dat in strijd is met het bestemmingsplan – het gebruik voor detailhandel – en wil verweerder dat gebruik legaliseren, maar niet het gebruik van de bovenverdieping als “dienstwoning” ten behoeve van detailhandel.
Het beroep 08/659 is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
2.6.4. De rechtbank heeft bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van haar bevoegdheid ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Naar haar oordeel is dat niet het geval. Eiseres beroept zich op de rechtszekerheid die het bestemmingsplan beoogt te bieden in die zin, dat naar haar opvatting niet valt in te zien dat gebruik van de bovenverdieping van het pand als dienstwoning voor haar winkel iets anders is dan gebruik als dienstwoning voor een bedrijf of instelling, nu de gemeente bereid is het gebruik van het pand voor detailhandel te legaliseren. Aldus rijst de vraag in hoeverre een dergelijk beroep op rechtszekerheid toekomt aan eiseres als degene die het pand heeft gekocht en daarbij akkoord is gegaan met het beding dat het pand alleen als winkel of kantoor mag worden gebruikt. Het is niet aan de rechtbank die vraag thans te beantwoorden maar aan verweerder, in het kader van diens als gevolg van deze uitspraak te heropenen onderzoek naar de mogelijkheid van legalisering van het gebruik van de bovenverdieping van het pand voor bewoning. Daarbij acht de rechtbank van belang de nader te onderzoeken voorgeschiedenis van het pand in relatie tot de nader te onderzoeken voorgeschiedenis van het dorpshuis. Voorts acht de rechtbank daarbij van belang verweerders toelichting dat destijds abusievelijk geen acht is geslagen op het feit dat volgens het (ontwerp-)bestemmingsplan medegebruik van het pand als dienstwoning ten behoeve van een bedrijf of instelling was toegelaten, waarbij volgens verweerder een rol heeft gespeeld dat ten tijde van de planvoorbereiding en -vaststelling de gemeente eigenaar was en als eigenaar controle had over het gebruik van het pand.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar legalisering dat is vereist alvorens bestuursdwang mag worden toegepast, in beginsel moet worden uitgevoerd in het kader van een vrijstellingsaanvraag, indien een dergelijke aanvraag is ingediend. Uit hetgeen hierboven over het beroep AWB 08/307 is overwogen, volgt dat verweerders weigering vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het pand voor woondoeleinden niet in rechte vast staat. Derhalve ligt het in de rede het verdere onderzoek naar legalisering te behandelen in het kader van de te nemen inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiseres van 18 december 2007.
2.7. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient de gemeente Liesveld op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb het door eiseres in beide beroepen betaalde griffierechten te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De beroepen worden als samenhangend aangemerkt, zodat de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op EUR 644,-- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van EUR 322,--, wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep AWB 08/307, voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 21 april 2008, gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 april 2008 en draagt verweerder op, met inachtneming van de termijn van artikel 7:10 van de Awb, inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiseres;
- verklaart het beroep AWB 08/307, voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van eiseres, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep AWB 08/659 gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 april 2008;
- bepaalt dat de gemeente Liesveld aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in beide beroepen ten bedrage van EUR 290,- (tweemaal EUR 145,-) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op EUR 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente Liesveld aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter,
en door deze en mr. M. Lammerse, griffier,
Uitgesproken in het openbaar op: 26 september 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.