Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2091

Datum uitspraak2006-11-27
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers152 HLAR 26/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering verlenen taxivergunning.
Niet verschoonbare termijnoverschrijding indienen beroepschrift. Mededeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Lar is niet gedaan. De door appellant gestelde omstandigheid dat niet altijd van verlenging van de termijn mededeling wordt gedaan, terwijl in feite wel verlenging plaatsvindt, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Aangevallen uitspraak bevestigd.


Uitspraak

152 HLAR 26/06 Datum uitspraak: 27 november 2006 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend in [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 mei 2006 in het geding tussen: appellant en de Minister van Toerisme en Transport. 1. Procesverloop Bij beschikking van 22 april 2005 heeft de Minister van Toerisme en Transport (hierna: de Minister) een verzoek van appellant om verlening van een taxivergunning afgewezen. Tegen deze beschikking heeft appellant bij brief van 3 juni 2005 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 24 mei 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij het Gerecht op 27 juni 2006, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de zaak behandeld op 28 september 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. D.L. Carolina, advocaat, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.A. Saade, ambtenaar in dienst van het Ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover thans van belang, stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift in handen van de bezwaaradviescommissie. Ingevolge artikel 19, eerste lid, brengt de bezwaaradviescommissie het bestuursorgaan binnen vier weken, nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen, advies uit. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies binnen de in het eerste lid bedoelde termijn uit te brengen, kan de commissie deze termijn ingevolge het tweede lid eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan. Ingevolge artikel 20, eerste lid, neemt het bestuurorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn. Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt, indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken en gaat hij in op de dag, waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. Ingevolge artikel 28, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend, nadat de termijn is verstreken. 2.2. Appellant betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat hij er op mocht vertrouwen dat een termijn van zestien weken gold om op het bezwaarschrift te beslissen, aangezien gebruikelijk is dat de bezwaaradviescommissie niet binnen de bij artikel 19, eerste lid, van de Lar gestelde termijn advies uitbrengt, terwijl geen mededeling, als in die bepaling voorgeschreven, wordt gedaan. Uitgaande van zestien weken, is het beroepschrift binnen acht weken daarna en derhalve tijdig ingediend, aldus appellant. 2.2.1. Niet in geschil is dat geen mededeling is gedaan, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Lar. Onder die omstandigheden diende de Minister binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift en derhalve uiterlijk op 26 augustus 2005 op het daarbij gemaakte bezwaar te beslissen. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar kon appellant uiterlijk op 21 oktober 2005 tijdig beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift instellen. Appellant heeft het beroepschrift niet op of voor die dag ingediend. 2.2.2. Het Gerecht heeft, nu geen mededeling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, is gedaan, bij de berekening van de beroepstermijn terecht het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van toepassing geacht. De door appellant gestelde omstandigheid dat niet altijd van verlenging van de termijn, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, mededeling wordt gedaan, terwijl in feite wel verlenging plaatsvindt, heeft het Gerecht voorts terecht geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het vertrouwen dat daardoor mogelijk wordt opgewekt er niet toe kan leiden dat de beroepstermijn in strijd met de Lar wordt verlengd. Mitsdien faalt het betoog. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier. w.g. Ter Berg Voorzitter w.g. Martinez griffier Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006