Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2095

Datum uitspraak2008-10-07
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers107.002.128/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het gegeven dat niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen die naheffingsaanslag brengt niet automatisch met zich brengt dat wegens die veronderstelde tekortkoming van Van Huffelen op dat onderdeel, de veel meer omvattende overeenkomst van opdracht - met werkzaamheden die zich uitstrekten tot 23 maart 2006 - waarop de facturen betrekking hebben waarvan betaling wordt gevorderd, moet worden ontbonden. Van Huffelen heeft in dit licht terecht opgemerkt dat ten aanzien van haar werkzaamheden waarvoor zij betaling vordert, [appellant] geen kritiek heeft geuit. [appellant] heeft voorts niet de stelling van Van Huffelen gemotiveerd weersproken dat Van Huffelen meermalen om stukken heeft gevraagd - waarvan reeds in de aangehaalde fax van 30 december 2003 sprake was - en dat [appellant] aan deze verzoeken niet dan wel eerst na zeer lange tijd gehoor gaf, ten gevolge waarvan de fiscus het geduld met [appellant] heeft verloren. Voorts heeft [appellant] niet de stelling van Van Huffelen weersproken dat eerst nadat betaling van de in geding zijnde facturen werd gevorderd, hij zich heeft beroepen op de tekortkoming betreffende de naheffingsaanslag van 24 december 2003. Van Huffelen heeft voorts erkend dat hij oudere facturen van Van Huffelen wel heeft voldaan.


Uitspraak

Arrest d.d. 7 oktober 2008 Zaaknummer 107.002.128/01 HET GERECHTSHOF TE ARNHEM Nevenzittingsplaats Leeuwarden Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats en -gemeente appellant], appellant, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. J.H. van Vliet, kantoorhoudende te Wageningen, tegen Van Huffelen en Meenink BV, gevestigd te Epe, geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: Van Huffelen, advocaat: mr. F.J. Boom, kantoorhoudende te Arnhem, Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 3 april 2007 en 5 juni 2007 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle (hierna de kantonrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 4 september 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen met dagvaarding van Van Huffelen tegen de zitting van 16 oktober 2007. De conclusie van de memorie van grieven luidt: ''[...] om de door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle op 3 april 2007 en 5 juni 2007 onder het zaak/rolnummer 330887/06-4658 gewezen vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad: - primair: de overeenkomst van opdracht tussen partijen te ontbinden en geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres, in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen als zijnde betwist en onbewezen en met veroordeling van Van Huffelen en Meenink in de kosten van deze procedure alsook in de kosten van de procedure in eerste aanleg; - subsidiair: de vorderingen van Van Huffelen en Meenink te machtigen op grond van de redelijkheid en billijkheid en met veroordeling van Van Huffelen en Meenink in de kosten van deze procedure, alsook in de kosten van de procedure in eerste aanleg.'' Bij memorie van antwoord is door Van Huffelen verweer gevoerd met als conclusie: ''[...] te bekrachtigen de vonnissen van 3 april 2007 en van 5 juni 2007, door de rechtbank te Zwolle onder zaaknummer 330887 CV HAZA 06-4658, tussen partijen gewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.'' Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft vier grieven opgeworpen. De beoordeling Ten aanzien van de procesdossiers 1. Het hof constateert dat [appellant] een incompleet dossier heeft overgelegd, nu daarin het tussenvonnis van 3 april 2007 ontbreekt. Ook van Huffelen is niet geheel zonder blaam. Aan de conclusie van repliek zoals door Van Huffelen overgelegd ontbreekt de, wel door [appellant] overgelegde, fax van 30 december 2003 die door de kantonrechter in zijn vonnis is geciteerd. Het hof wijst de advocaten op hun verplichting om complete dossiers over te leggen. Ten aanzien van de feiten 2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken. 2.1. [appellant] heeft zich op 30 december 2003 bij Van Huffelen gemeld met een "schoenendoos" vol administratiestukken. 2.2. Een medewerker van Van Huffelen heeft op 30 december 2003 aan [appellant] gefaxt: "Ik heb de doos nog even doorgelopen en ik heb geconstateerd dat hierin geen jaarrekeningen over 1998 en 1999 zitten. Graag ontvang ik deze jaarrekening per omgaand van u. (...) Ik wacht met het oppakken van deze klus tot ik van u antwoord heb ontvangen. In het boekenonderzoek wordt u ook verzwegen omzet verweten. Dat is een lastig probleem dit is ook de reden dat men u een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft opgelegd." 2.3. Aan [appellant] is een naheffingsaanslag loonbelasting over 1998/1999 opgelegd, gedagtekend 24 december 2003.Tegen de naheffingsaanslag d.d. 24 december 2003 is binnen de bezwaartermijn geen bezwaar gemaakt. 2.4. Van Huffelen heeft in opdracht van [appellant] diverse werkzaamheden verricht, waaronder het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffing loonbelasting over 1998/1999 rond april 2004. 2.5. [appellant] heeft aanvankelijk de nota's van Van Huffelen voor door deze verrichte werkzaamheden voldaan. 2.6. De fiscus heeft rond 28 januari 2005 diverse beslagen gelegd bij huurders van [appellant] op de huurpenningen teneinde de inning van een aantal belastingaanslagen te verzekeren. 2.7. [appellant] heeft op 28 januari 2008 de overeenkomst van opdracht met Van Huffelen geheel ontbonden omdat Van Huffelen niet tijdig bezwaar heeft ingediend tegen de naheffingsaanslag loonbelasting 1998/1999 van 24 december 2003. De procedure in eerste aanleg 3. Van Huffelen heeft de betaling van een aantal facturen, gedateerd tussen 11 oktober 2005 en 18 april 2006, gevorderd betreffende door haar verrichte werkzaamheden tot een bedrag van in hoofdsom groot € 3.238,28. 3.1. [appellant] heeft zich verweerd met een beroep op een opschortingsrecht, stellende dat Van Huffelen toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in haar verplichting om tijdig bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag loonbelasting d.d. 24 december 2003. Volgens [appellant] heeft de fiscus daardoor beslag gelegd, waardoor hij schade heeft geleden die groter is dan het bedrag van de onbetaalde facturen. 3.2. De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] gepasseerd omdat [appellant] niet beschikt over een opeisbare vordering. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat [appellant] slechts aan zijn betalingsverplichting jegens Van Huffelen kan ontkomen door de ontbinding van de overeenkomst in te roepen dan wel te vorderen. Met betrekking tot grief I 4. In deze grief klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op zijn verweer dat Van Huffelen toerekenbaar tekort is geschoten. Het hof overweegt dat deze grief feitelijke grondslag ontbeert, omdat de kantonrechter het verweer wel degelijk heeft gememoreerd (rechtsoverweging 2 van het tussenvonnis van 3 april 2007) en te licht heeft geoordeeld (rechtsoverweging 2 van het eindvonnis van 5 juni 2007). Voor zover [appellant] met deze grief wil betogen dat reeds een beroep op een toerekenbare tekortkoming hem van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst met Van Huffelen kan ontslaan, faalt de grief. Immers volgens vaste rechtspraak (zie HR 19 februari 1988, NJ 1989 en HR 5 december 1997, NJ 1998, 169) houdt onvolledige of ondeugdelijke nakoming door de wederpartij niet automatisch het verval van de verplichtingen van de debiteur van diens uit de overeenkomst voorspruitende verplichtingen in. 5. De grief treft geen doel. Met betrekking tot de grieven II en III 6. In grief II keert [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet vaststaat dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen die inhield dat Van Huffelen tijdig bezwaar moest maken tegen de naheffingsaanslag van 24 december 2003. In grief III stelt [appellant] dat hij de overeenkomst met Van Huffelen inmiddels op 28 januari 2008 heeft ontbonden en dat hij daarmee van zijn betalingsverplichting jegens Van Huffelen is bevrijd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 7. Het hof overweegt dat Van Huffelen betwist heeft dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen om binnen de bezwaartermijn bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag van 24 december 2003. Volgens Van Huffelen vloeit uit de fax van 30 december 2003, hiervoor onder 2.2 geciteerd, voordat van Huffelen de opdracht van [appellant] niet onvoorwaardelijk heeft aanvaard. 8. Het hof overweegt, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat op 30 december 2003 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen die (ondermeer) inhield dat bezwaar moest worden aangetekend tegen de naheffingsaanslag loonbelasting van 24 december 2003 als volgt. Het gegeven dat niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen die naheffingsaanslag brengt niet automatisch met zich brengt dat wegens die veronderstelde tekortkoming van Van Huffelen op dat onderdeel, de veel meer omvattende overeenkomst van opdracht - met werkzaamheden die zich uitstrekten tot 23 maart 2006 - waarop de facturen betrekking hebben waarvan betaling wordt gevorderd, moet worden ontbonden. Van Huffelen heeft in dit licht terecht opgemerkt dat ten aanzien van haar werkzaamheden waarvoor zij betaling vordert, [appellant] geen kritiek heeft geuit. [appellant] heeft voorts niet de stelling van Van Huffelen gemotiveerd weersproken dat Van Huffelen meermalen om stukken heeft gevraagd - waarvan reeds in de aangehaalde fax van 30 december 2003 sprake was - en dat [appellant] aan deze verzoeken niet dan wel eerst na zeer lange tijd gehoor gaf, ten gevolge waarvan de fiscus het geduld met [appellant] heeft verloren. Voorts heeft [appellant] niet de stelling van Van Huffelen weersproken dat eerst nadat betaling van de in geding zijnde facturen werd gevorderd, hij zich heeft beroepen op de tekortkoming betreffende de naheffingsaanslag van 24 december 2003. Van Huffelen heeft voorts erkend dat hij oudere facturen van Van Huffelen wel heeft voldaan. 9. Het hof oordeelt dat onder deze omstandigheden dat, indien Van Huffelen al tekort is geschoten in de - veronderstellenderwijs aangenomen - (deel)opdracht om tijdig bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag van 24 december 2003, zulks niet de algehele ontbinding van de meerdere werkzaamheden omvattende overeenkomst van opdracht rechtvaardigt waarop de vordering tot betaling van de facturen is gestoeld, doch hooguit van het gedeelte van de overeenkomst met betrekking tot het bezwaar maken tegen die aanslag. Op dat onderdeel hebben de in het geding zijnde facturen evenwel geen betrekking. 10. Grief III treft geen doel. Indien uitsluitend grief II slaagt, baat zulks [appellant] niet omdat dit niet aan zijn betalingsverplichting kan afdoen. Het hof zal in dit licht het bewijsaanbod van [appellant] dat op 30 december 2003 wel een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, als niet terzake doend passeren. Met betrekking tot grief IV 11. Deze grief bouwt voort op grief III voor zover daarin - tevergeefs - wordt betoogd dat ten gevolge van het beroep op ontbinding de betaling van de gevorderde hoofdsom dient te worden afgewezen. 12. Voor zover in de toelichting op de grief subsidiair wordt betoogd dat de hoofdsom moet worden gematigd op grond van redelijkheid en billijkheid verwerpt het hof dit, kennelijk op artikel 6:248 BW, tweede lid gestoelde verweer, nu geen toereikende feiten en omstandigheden zijn gesteld die een dergelijke matiging - waarvoor slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is - rechtvaardigen. 13. Tegen de afwijzing van het beroep op een opschortingsrecht is door [appellant] niet gegriefd, zodat ook om die reden [appellant] niet (vooralsnog) is ontheven van zijn betalingsverplichting. Ten aanzien van de bewijsaanboden. 14. Het hof passeert, naast het bewijsaanbod betreffende de totstandkoming van een overeenkomst van opdracht op 30 december 2003, ook het aanbod om te bewijzen dat [appellant] schade heeft geleden als gevolg van de beslaglegging door de fiscus en de bewijslevering van het causaal verband tussen de beslaglegging en het achterwege blijven van een tijdig bezwaarschrift, als niet terzake doend in het licht van het voorgaande. De slotsom 15. Aangezien de grieven geen doel treffen zal het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in appel, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat te begroten op 1 punt naar tarief I. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Van Huffelen tot aan deze uitspraak op € 251,-- aan verschotten en € 632,-- aan salaris voor de procureur. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Janse en Telman, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 oktober 2008 in bijzijn van de griffier.