Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2099

Datum uitspraak2008-10-07
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.007.849/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof constateert dat de voorzieningenrechter heeft aangenomen dat alle op de [adres] in beslaggenomen zaken tot de privé-inboedel van [de echtgenote] behoren en dat de voorzieningenrechter het onder [de echtgenote] gelegde beslag heeft opgeheven. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] zou hebben geweigerd om "de beslagen onder [appellant] op te heffen" - hetgeen [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft betwist - en dat hij daarom belang zou hebben bij zijn vordering. [appellant] heeft evenwel niet aangeven op welke uitsluitend hem toebehorende zaken nog beslag zou rusten. Gelet op de niet in enige grief bestreden aanname van de voorzieningenrechter dat alle goederen (mede) [de echtgenote] toebehoren en de beslissing van de voorzieningenrechter om het op 3 april 2008 gelegde beslag op te heffen en het verbod om opnieuw beslag te leggen op inboedelgoederen op het adres [adres], kan het hof niet inzien dat [appellant] in appel nog enig belang heeft bij zijn vorderingen. Hoewel het hof de opvatting van [appellant] deelt dat hij het beheer over de echtelijke sponde ten gevolge van het faillissement niet heeft verloren en dat hij - voor zover het in beslag genomen bed niet het logeerbed was, gelijk [geïntimeerde] heeft betoogd - ook dat beslag, buiten de curator om, had mogen aanvechten, dient [appellant] wegens het ontbreken van enig procesbelang bij zijn vordering in dit appel niet-ontvankelijk te worden verklaard.


Uitspraak

Arrest d.d. 7 oktober 2008 Zaaknummer 200.007.849/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], toevoeging aangevraagd, advocaat: mr. P.R. van den Elst, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats en -gemeente geïntimeerde], geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [geïntimeerde], toevoeging, advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort-gedingvonnis uitgesproken op 16 mei 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 6 juni 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 18 juni 2008. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, die tevens de grieven bevat, luidt: ''[...] bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - te vernietigen voor wat betreft r.o. 5.1 en 5.8 en de daarvan ten grondslag liggende overweging(en) het vonnis in kort geding van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen van 12 mei 2008, gewezen onder zaak- en rolnummer 101494 / KG ZA 08-121, waarvan beroep; - opnieuw rechtdoende de executoriale beslagen ten verzoek van [geïntimeerde] gelegd ten laste van [appellant] B.V. op te heffen; één en ander: - op straffe van een dwangsom van € 15.000,- indien executoriale verkoop van de ten verzoeke van [geïntimeerde] ten laste van [appellant] B.V. in executoriaal beslag genomen zaken plaatsvindt; - op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of deel daarvan dat de ten verzoeke van haar gelegde executoriale beslagen op de zaken die zich bevinden op het adres [adres] voortduren en/of zij opnieuw daarop beslag doet leggen, vanaf één dag na betekening van het in dezen te wijzen arrest, met een maximum van € 10.000,-, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, meer in het bijzonder de dagvaardingskosten, het vast recht en salaris voor de procureur van [appellant], standaard forfaitair bepaald.'' [appellant] heeft mondeling van eis geconcludeerd. Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie: ''[...] zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Groningen d.d. 16 mei 2008 met zaaknummer/rolnummer 101494/KG ZA 08-121 tussen partijen gewezen, zal bevestigen met veroordeling van appellant, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit hoger beroep en de procedure in eerste aanleg.'' Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft één grief opgeworpen. De beoordeling Ten aanzien van de feiten 1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken. 1.1. [geïntimeerde] heeft een tweetal vorderingen op [appellant] Financieel Advies B.V., statutair gevestigd te Gieten (verder: de vennootschap) welke zijn toegewezen bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen van respectievelijk de rechtbank Groningen, sector kanton d.d. 28 februari 2008 en de rechtbank Assen d.d. 20 februari 2008. 1.2. [geïntimeerde] heeft op 3 april 2008 executoriaal beslag laten leggen op roerende zaken die zich bevinden op het adres [adres], het bij de kamer van koophandel ingeschreven kantooradres van de vennootschap. 1.3. [appellant] - enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap - is met zijn echtgenote [de echtgenote] woonachtig op de [adres]. 1.4. [appellant] en [de echtgenote] zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. 1.5. [appellant] is op 4 maart 2008 in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Groningen. De procedure in eerste aanleg 2. [appellant] en [de echtgenote] hebben bij dagvaarding van 25 april 2008 gevorderd dat de voorzieningenrechter het op 3 april 2008 gelegde executoriale beslag zal opheffen op straffe van verbeurte van een dwangsom, aanvoerende dat de in beslaggenomen inboedelgoederen hun toebehoren en niet aan de vennootschap. 2.1. De voorzieningenrechter heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de bevoegdheid tot beschikking en beheer over zijn vermogen vanaf de dag van faillietverklaring niet meer bij hem, doch bij de faillissementscurator is komen te rusten. 2.2. De voorzieningenrechter heeft voorts aangenomen dat alle in beslag genomen zaken kunnen worden aangemerkt als behorende tot de privé-inboedel van [de echtgenote] en heeft bij het bestreden vonnis het ten laste van de vennootschap onder [de echtgenote] gelegde beslag opgeheven en heeft [geïntimeerde] verboden om wederom beslag te leggen op roerende zaken die zich bevinden op het adres [adres], een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen indien de executie wordt voortgezet of opnieuw beslag wordt gelegd. De beoordeling van de grief en van het (spoedeisend) belang 3. De grief richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van [appellant]. [appellant] heeft aangevoerd dat hij een hoogst persoonlijk recht heeft op gebruik van de inboedel en dat hij niettegenstaande het faillissement, buiten de curator, tegen inbreuken op dit recht kan opkomen, nog daargelaten dat onder meer beslag is gelegd op de echtelijke sponde, terwijl volgens artikel 21 van de Faillissementswet, in samenhang met artikel 447 Rv, het bed buiten het faillissement valt. 4. Het hof dient, alvorens de door de grief opgeworpen rechtsvraag aan de orde kan worden gesteld, volgens de wet (artikel 3:303 BW) en vaste jurisprudentie te onderzoeken of [appellant] in appel enig belang heeft bij zijn vordering. [geïntimeerde] heeft betoogd dat elk belang bij de vordering van [appellant] ontbreekt. 5. Het hof constateert dat de voorzieningenrechter heeft aangenomen dat alle op de [adres] in beslaggenomen zaken tot de privé-inboedel van [de echtgenote] behoren en dat de voorzieningenrechter het onder [de echtgenote] gelegde beslag heeft opgeheven. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] zou hebben geweigerd om "de beslagen onder [appellant] op te heffen" - hetgeen [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft betwist - en dat hij daarom belang zou hebben bij zijn vordering. [appellant] heeft evenwel niet aangeven op welke uitsluitend hem toebehorende zaken nog beslag zou rusten. Gelet op de niet in enige grief bestreden aanname van de voorzieningenrechter dat alle goederen (mede) [de echtgenote] toebehoren en de beslissing van de voorzieningenrechter om het op 3 april 2008 gelegde beslag op te heffen en het verbod om opnieuw beslag te leggen op inboedelgoederen op het adres [adres], kan het hof niet inzien dat [appellant] in appel nog enig belang heeft bij zijn vorderingen. 6. Hoewel het hof de opvatting van [appellant] deelt dat hij het beheer over de echtelijke sponde ten gevolge van het faillissement niet heeft verloren en dat hij - voor zover het in beslag genomen bed niet het logeerbed was, gelijk [geïntimeerde] heeft betoogd - ook dat beslag, buiten de curator om, had mogen aanvechten, dient [appellant] wegens het ontbreken van enig procesbelang bij zijn vordering in dit appel niet-ontvankelijk te worden verklaard. De slotsom 7. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep en hem in de kosten veroordelen, voor wat betreft het geliquideerde salaris van de advocaat (voorheen procureurssalaris) van [geïntimeerde] te begroten op 1 punt naar tarief I. De beslissing Het gerechtshof: verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde appel; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 303,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 227,25 aan voorschotten en € 632,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv. Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Kuiper en Zandbergen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 oktober 2008 in bijzijn van de griffier.