
Jurisprudentie
BG2117
Datum uitspraak2008-10-14
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/3547 WRO, AWB 07/3297 WRO en AWB 07/3296 WRO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/3547 WRO, AWB 07/3297 WRO en AWB 07/3296 WRO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en sub e, is niet mogelijk voor het wijzigen van het gebruik van een tuin in een bedrijfsbestemming (tuin bij kinderopvangbedrijf) omdat een tuin geen opstal is.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 07/3547 WRO, AWB 07/3297 WRO en AWB 07/3296 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
1. Stichting Wijkopbouworgaan D’Oude Stadt,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres sub 1,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger sub 1]
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 2,
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 3,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Boelens.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de stichting Stichting De Kleine Prins,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger belanghebbende].
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 3 augustus 2007 een vrijstelling als bedoeld in
artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend aan de Stichting de Kleine Prins voor het gebruik van de buitenruimte van gebouw [adres 1] te Amsterdam ten behoeve van een kinderdagverblijf (hierna: het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Met toepassing van de artikelen 6:15 en 7:1 van de Awb heeft verweerder dit bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank, die het in behandeling heeft genomen als beroepschrift tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2008.
Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Eiser sub 2 is niet verschenen, eiser sub 3 wel.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Ten aanzien van het beroep van eiser sub 3 overweegt de rechtbank als volgt.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser sub 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit dat ter inzage heeft gelegen van 1 maart 2007 tot en met 11 april 2007.
2.3 Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij een administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen deel heeft genomen aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure door een zienswijze naar voren te brengen.
2.4 De rechtbank stelt vast dat eiser geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Nu eiser geen reden daarvoor heeft gegeven en verder geen omstandigheden zijn bekend waaruit kan worden afgeleid dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten zal de rechtbank het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk verklaren.
2.5 De rechtbank ziet voor wat betreft eiser sub 3 geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van griffierecht.
2.6 Ten aanzien van het beroep van eisers sub 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende.
2.7 De tuin heeft blijkens de kaart bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan Vijzelstraat/Amstel de bestemming Tuinen en Erven waarvan een gedeelte is aangemerkt als keurtuinen.
2.8 Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften is het verboden deze gronden te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en sub e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: BRO) komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking: een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een brutovloeroppervlak van 1500 m2.
2.9 In het bestreden besluit heeft verweerder niet aangegeven op grond van welk artikellid van artikel 20 BRO vrijstelling is verleend. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat beoogd is vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, derde lid van de WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en sub e van het BRO. De rechtbank is van oordeel dat het verlenen van een dergelijke vrijstelling voor het wijzigen van het gebruik van een tuin in een bedrijfsbestemming niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en sub e van het BRO kan vrijstelling worden verleend voor opstallen. Het begrip opstallen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en sub e van het BRO is niet omschreven, zodat moet worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik.
In het algemeen spraakgebruik wordt onder opstallen de (gezamenlijke) bebouwing verstaan. Een tuin kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een opstal.
2.10 Het beroep van eiseres sub 1 en eiser sub 2 is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal door de rechtbank worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, zodat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
2.11 De rechtbank kan niet, zoals door verweerder verzocht, de rechtsgevolgen van de vernietiging in stand laten omdat, zoals verweerder heeft gesteld, een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO had kunnen worden verleend. Hier is geen sprake van de situatie dat na vernietiging geen ander besluit mogelijk is dan een besluit met hetzelfde dictum als het vernietigde besluit.
Verweerder zal worden veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres sub 1 en eiser sub 2 betaalde griffierecht. Voor vergoeding van de door deze eisers gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding nu zij zich niet hebben laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart eiser sub 3 niet-ontvankelijk in beroep;
- verklaart het beroep van eiseres sub 1 en van eiser sub 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres sub 1 en eiser sub 2 betaalde griffierecht aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC:B