Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2153

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/3406 MRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

In de nabijheid van het bedrijf van eiseres stond op 6 februari 2007 op de [weg] te Z een auto met het kenteken geparkeerd. De auto behoorde tot de handelsvoorraad van eiseres. De auto was niet voorzien van handelaarskentekenplaten. Voor het hebben van voorwerpen op de grond, waar de auto geparkeerd stond, betaalde eiseres precariobelasting aan de gemeente Z. Eiseres bestrijdt de door verweerder opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de gelijktijdig bij beschikking opgelegde boete. Volgens de rechtbank is het naast elkaar heffen van precariobelasting en motorrijtuigenbelasting geen dubbele belastingheffing, nog daargelaten of, ware dit anders, verweerder om die reden van het heffen van motorrijtuigenbelasting zou moeten afzien. Verweerder heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Wat betreft de boete overweegt de rechtbank dat eiseres in gemoede ervan overtuigd was dat de betaling van precariobelasting meebracht dat zij geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd was. Mede gelet op het complexe karakter van de materie en de onduidelijkheid van het begrip weg kan eiseres ter zake van niet-betalen van motorrijtuigenbelasting geen verwijt worden gemaakt. De boete dient daarom te vervallen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/3406 MRB Uitspraakdatum: 17 september 2008 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X. B.V], gevestigd te [Z.], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, te [P.], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 27 april 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting [aanslagnummer] en de daarbij opgelegde verzuimboete. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Namens eiseres is verschenen haar [directeur]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 1 Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betreft; - herroept de boetebeschikking; - bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt. 2 Gronden 2.1. Op 6 februari 2007 is bij een visuele controle geconstateerd dat het motorrijtuig met [kenteken]] (hierna: de auto), geparkeerd stond op [adres te Z.], in de nabijheid van het bedrijf van eiseres. De auto was sinds 5 februari 2007 opgenomen in de handelsvoorraad van eiseres. De auto was ten tijde van de controle niet voorzien van handelaarskentekenplaten. 2.2. Naar aanleiding van deze controle is aan eiseres een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 7 februari 2006 tot en met 6 februari 2007 opgelegd tot een bedrag van € 327. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van eveneens € 327. 2.3. In geschil is de vraag of verweerder bevoegd was motorrijtuigenbelasting te heffen. Niet in geschil is dat, indien verweerder bevoegd was motorrijtuigenbelasting te heffen, de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Wel in geschil is in dat geval of de boete terecht is opgelegd. 2.4. Eiseres beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en voert daartoe -samengevat - het volgende aan. Voor het hebben van voorwerpen op de grond, waarop de auto geparkeerd stond, betaalt eiseres precariobelasting aan de gemeente. Het kan niet de bedoeling zijndat voor hetzelfde feit ook motorrijtuigenbelasting wordt geheven. Een dergelijke dubbele belastingheffing is onrechtmatig. Zelfs wanneer deze opvatting onjuist is wat betreft de naheffingsaanslag, staat zij aan de oplegging van een boete in de weg. 2.5. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en voert daartoe -samengevat- het volgende aan. De plek waar de auto stond behoort tot de weg in de zin van artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Eiser heeft door de auto aldaar te parkeren zonder deze te voorzien van handelaarskentekenplaten, gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 44, derde lid van het Kentekenreglement, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 2.6. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad, de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld in het Kentekenreglement. In artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement is bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven. Op grond van het vierde lid mag een handelaarskenteken uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het bedrijf of de persoon aan wie het handelaarskenteken is afgegeven. 2.7. In artikel 5 van de Wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: “elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten”. 2.8. Door eiseres is erkend dat de plaats waar de auto zich bevond voor een ieder vrij toegankelijk is. Derhalve behoort de plaats waar de auto zich bevond tot de ‘weg’ in de zin van artikel 5 van de Wet. Nu met de tot de bedrijfsvoorraad van eiseres behorende auto gebruik van de weg is gemaakt zonder dat deze was voorzien van handelaarskentekenplaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen. De stelling van eiseres dat naast de precariobelasting die zij aan de gemeente [Z.] betaalt, geen motorrijtuigenbelasting kan worden geheven vindt geen steun in het recht. Het belastbare feit van de precariobelasting is “het hebben van voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond” (artikel 228 van de Gemeentewet). Dit is een ander feit dat het belastbare feit van de motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen die tot de handelsvoorraad behoren, te weten “de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994”(artikel 1, tweede lid, laatste zinsdeel, van de Wet). Derhalve is van dubbele belastingheffing, dat is tweemaal belasting heffen ter zake van hetzelfde feit van dezelfde persoon, geen sprake, nog daargelaten of, zo er wel sprake van dubbele belastingheffing zou zijn, dit ten gevolge zou hebben dat verweerder van het heffen van motorrijtuigenbelasting zou moeten afzien. 2.9. Verweerder heeft aan eiseres een verzuimboete van 100% opgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 70, in verbinding met artikel 37 van de Wet, artikel 67c van de AWR alsmede § 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. De stelling van eiseres dat zij, omdat zij al precariobelasting betaalde voor het stuk grond waar de auto stond, meende dat de auto daar kon staan zonder dat er motorrijtuigenbelasting verschuldigd was, merkt de rechtbank aan als een beroep op avas. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen eiseres aanvoert volgt dat zij ervan uitging dat zij, door de betaling van precariobelasting, een gebruiksrecht van de betreffende grond kreeg en dat zij ter zake van het parkeren op “eigen” grond geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd was. Hoewel deze opvatting, naar volgt uit hetgeen onder 2.8. is overwogen niet juist is, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres in gemoede van de juistheid van de opvatting overtuigd was. Mede gelet op het complexe karakter van de materie en de onduidelijkheid over het begrip weg in de zin van artikel 5 van de Wet, (vergelijk Hof Amsterdam, 26 september 2005, nr. 04/03722; LJN: AU4931) is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden eiseres ter zake van het niet-betalen van motorrijtuigen- belasting geen verwijt kan worden gemaakt. De boete dient daarom te vervallen. 2.10. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen heeft de rechtbank beslist zoals hierboven onder 1 is aangegeven. 2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.