
Jurisprudentie
BG2162
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/746 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/746 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ambtenarenrecht. Plaatsing van berichten met beledigend/bedreigend karakter op intranet. Plichtsverzuim? Feiten niet deugdelijk vastgesteld. Verweerder heeft uitsluitend gebruikgemaakt van gegevens die belastend zijn voor eiser.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/746 AW
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. Ch.W.A. van Dam, advocaat te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden:
mr. L.A.M. ten Brink, rechtskundig adviseur te Almere,
[vertegenwoordiger verweerder 1], sectorhoofd Stadsdeelwerken, en
mr. E. van Tellingen, onderzoeker bij het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
De rechtbank heeft op 22 februari 2008 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2008, verzonden op 8 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit 1) waarbij de bezwaren van eiser in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie ongegrond zijn verklaard en het primaire besluit is gehandhaafd.
Verweerder heeft bij besluit van 5 februari 2008, verzonden op 21 februari 2008, het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw een beslissing op het bezwaar genomen (hierna: het bestreden besluit 2), waarbij nader is gemotiveerd op grond waarvan is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie.
De rechtbank heeft op 18 april 2008 een aanvulling van de gronden van eiser ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2008.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Achtergrond van het geschil
2.1.1. Eiser was werkzaam bij het stadsdeel Osdorp voor 36 uur per week in de functie van ‘werkbegeleider reiniging, afdeling stadsdeelwerken’.
2.1.2. Op 11 en 12 december 2006 zijn berichten, waarvan het karakter als beledigend of bedreigend kan worden aangemerkt, via Pleinnet op het digitale prikbord op verweerders intranet verschenen. Vier berichten zijn op 11 december 2006 geplaatst op de tijdstippen 14:10 uur, 14:12 uur, 14:14 uur en 14:15 uur. Op 12 december 2006 is er om 12:30 uur opnieuw een bericht met een dergelijke inhoud geplaatst.
2.1.3. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (hierna: Bureau Integriteit) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de plaatsing van de berichten. De eindconclusie van het onderzoeksrapport houdt in dat het zonder meer aannemelijk is dat eiser de ongewenste berichten op 11 en 12 december 2006 op het digitale prikbord heeft geplaatst.
2.1.4. Bij brief van 27 maart 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat op grond van de resultaten van het verrichte onderzoek door het Bureau Integriteit het voornemen bestaat om hem de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen wegens ernstig plichtsverzuim. Hierbij heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar te maken. Op 30 mei 2007 heeft eiser tijdens het verantwoordings- en zienswijzengesprek zijn zienswijze naar voren gebracht.
2.1.5. Bij primair besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Tegen dit besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
2.2. Beoordeling van het bestreden besluit 1
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit 2 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit besluit niet tegemoetkomt aan het beroep van eiser. De rechtbank merkt het beroep van eiser dan ook aan, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, als mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
2.2.2. Eiser heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Beoordeling van het bestreden besluit 2
2.3.1. Inhoudelijke standpunten van partijen
Verweerder is in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie van mening dat uit het onderzoeksrapport van Bureau Integriteit van 21 februari 2007 geconcludeerd kan worden dat is komen vast te staan dat eiser de opsteller is van de ongewenste berichten die op 11 en 12 december 2006 op het digitale prikbord zijn geplaatst. Door deze gedraging heeft eiser zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
De verklaringen die eiser heeft afgelegd, worden door verweerder ongeloofwaardig en technisch onmogelijk geacht. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser misbruik heeft gemaakt van het gebruik van het prikbord en een zeer ernstige vorm van ongewenst gedrag heeft vertoond. Eiser heeft op volstrekt onacceptabele wijze zijn mening geventileerd, aldus verweerder.
Eiser heeft elke betrokkenheid bij het plaatsen van de berichten ontkend. Eiser heeft aangevoerd dat de afgelegde getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn en dat deze verklaringen om die reden gepasseerd moeten worden. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie van 10 januari 2008. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de overwegingen van de bezwaarcommissie. Het besluit moet dan ook vernietigd worden vanwege een ondeugdelijke en gebrekkige motivering.
2.3.2. Nadere overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het prikbordbericht van 12 december 2006
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder het bewijs, dat eiser de berichten op 11 december 2006 zou hebben geplaatst, heeft afgeleid uit eisers vermeende betrokkenheid bij het plaatsen van het bericht op 12 december 2006. De rechtbank zal dan ook allereerst de vraag beantwoorden of is komen vast te staan dat eiser het ongewenste bericht op 12 december 2006 heeft geplaatst.
De terminal, van waaruit op 12 december 2006 het bewuste bericht is verzonden, bevindt zich in de kantine op de werf van verweerder en wel in computerzuil 2. Op deze werf worden de veegauto’s en andere voertuigen door de medewerkers van de dienst geparkeerd. De kantine is toegankelijk voor alle medewerkers van verweerders dienst.
Verweerder heeft een aantal verklaringen van medewerkers overgelegd. [pe[persoon 1] en [persoon 2] hebben verklaard dat zij eiser op 12 december 2006 rond 12:30 uur in de kantine hebben zien staan bij zuil 2 en dat hij op het voornoemde tijdstip de daar aanwezige computer bediende. Zij hebben voorts verklaard een gele balk te hebben gezien op het scherm van de door eiser bediende computer. Deze gele balk is door hen herkend als de invoerpagina van het digitale prikbord. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] echter niet dat zij de beweerdelijke tekst op het computerscherm hebben zien staan. Het enkele feit dat door hen de gele balk is waargenomen terwijl eiser achter de computer bij zuil 2 stond, leidt nog niet tot de conclusie dat deugdelijk is vastgesteld dat eiser degene is geweest die het ongewenste bericht op dat moment op 12 december 2006 heeft geplaatst. Dit geldt te meer nu [persoon 1] ook heeft verklaard op een afstand van ongeveer 15 meter te hebben gestaan toen hij op het scherm heeft gekeken en heeft verklaard dat hij het niet goed heeft kunnen zien. Van [persoon 2] is niet bekend op welke afstand van zuil 2 hij stond.
Door [persoon 2] en [persoon 1] is verklaard dat zij op 12 december 2006 geen andere medewerkers dan eiser rond 12:30 uur bij de computer bij zuil 2 hebben zien staan. Eiser heeft echter verklaard dat hij op de bewuste dag en dat tijdstip bij zuil 2 enkele collega’s heeft aangetroffen. De omstandigheid dat de verklaringen van partijen uiteen lopen over de vraag of eiser er alleen stond of met anderen, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat kan worden vastgesteld dat eiser de beweerdelijke berichten heeft geplaatst. Dit geldt temeer nu verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag welke personen, behalve eiser, bij de computer hebben gestaan op het bewuste tijdstip. Het lag echter op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar eisers stelling dat hij daar met anderen heeft gestaan. Verweerder heeft dat dan ook onvoldoende onderzocht.
Gelet hierop is niet vast komen te staan dat eiser het bericht van 12 december 2006 op Pleinnet heeft geplaatst.
2.3.3. Nadere overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de vier berichten van 11 december 2006
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of vast is komen te staan dat eiser de berichten op 11 december 2006 op het digitale prikbord heeft geplaatst. Eiser zelf heeft ter zitting verklaard dat hij op 11 december 2006 de gehele dag aan het werk is geweest met zijn vaste ploeggenoten, onder wie de collega’s [persoon 3] en [persoon 4].
De vier berichten zijn tussen 14:10 uur en 14:15 uur geplaatst. Verweerder heeft gesteld dat eiser in de ochtend van 11 december 2006 heeft gewerkt tot 11.28 uur en ’s middags niet meer. Deze stelling is onderbouwd met een verwijzing naar het door verweerder gehanteerde zogenaamde “black-box systeem”. Iedere medewerker heeft een magneetsleutel met een persoonlijk badgenummer, waarmee de medewerker de voertuigen van het wagenpark kan starten. Alle voertuigen zijn voorzien van een black box. Het black-box systeem registreert alle tijdstippen en bewegingen van het voertuig waarmee is gereden. Verweerder heeft het dagrapport van het voertuig dat gekoppeld was aan de magneetsleutel van eiser, overgelegd. Het systeem geeft aan dat eiser met badgenummer 1250000016 op 11 december 2006 om 11:28 uur gestopt is met werken.
Verweerder heeft ook een kaart overgelegd met een overzicht van de bewegingen van het voertuig dat was gekoppeld aan eisers magneetsleutel: de [nummer]7. Op deze kaart staan de geregistreerde bewegingen van het voertuig. Zo valt daar ook op te zien dat eiser op 11 december 2006 in de middag heeft gewerkt, namelijk om 14:26 uur.
De rechtbank stelt vast dat uit deze twee overgelegde registratiesystemen geen eensluidende conclusies zijn te trekken voor wat betreft de werktijden van eiser en de bewegingen van het voertuig van eiser op 11 december 2006. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het systeem niet uitsluit dat eiser op 11 december 2006 de gehele middag heeft gewerkt. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat door verweerder ook een dagrapport is overgelegd van 12 december met betrekking tot badgenummer [nummer], waarin de bewegingen worden weergegeven van een voertuig op 12 december 2006 en weer andere tijdstippen. Ook hier zou volgens verweerder uit blijken wat eisers bewegingen op 12 december zijn geweest. Ter zitting is echter gebleken dat dit badgenummer niet bij eisers magneetsleutel hoort, maar bij die van een andere medewerker.
De conclusie van de rechtbank uit het voorgaande is dat de verkregen informatie uit het black-box systeem, zoals deze door verweerder is gepresenteerd, onvoldoende betrouwbaar is te achten om daar die waarde aan toe te kennen die verweerder eraan heeft gegeven.
Ter zitting heeft eiser zijn werkzaamheden toegelicht. Gebleken is dat eiser altijd in een vast teamverband werkt met dezelfde collega’s. Het team bestaat uit ongeveer twaalf personen en het team werkt in dezelfde samenstelling op vaste dagen en tijdstippen.
In tegenstelling tot wat eiser over zijn werkzaamheden op 11 december heeft verklaard, zou volgens [persoon 3], die nauw met eiser heeft samengewerkt en dagelijks met eiser de wijken in ging, van het tegendeel sprake zijn geweest. [persoon 3] heeft verklaard dat hij voor 90% zeker weet dat hij op 11 december 2006 niet met eiser aan het werk is gegaan. Het Bureau Integriteit heeft in het kader van zijn onderzoek eisers ploeggenoten [persoon 3] en [persoon 4] echter niet gehoord. De verklaring van [persoon 3] is pas op een later tijdstip en op verzoek van verweerder op 24 september 2007 afgelegd. [persoon 4] heeft in het geheel geen verklaring afgelegd. Evenmin hebben andere vaste ploeggenoten verklaringen afgelegd over de bewegingen van eiser op die dag. Naar het oordeel van de rechtbank had het Bureau Integriteit de vaste ploeggenoten moeten betrekken bij het onderzoek. Nu dit is nagelaten, kan niet worden gesproken van een deugdelijk onderzoek door het Bureau Integriteit.
De rechtbank is verder gebleken dat verweerder en het Bureau Integriteit geen onderzoek hebben verricht naar de vraag of en zo ja welke personen in de kantine op de werf aanwezig waren rond de tijdstippen waarop de berichten zijn geplaatst. Zo is niet aan kantinepersoneel gevraagd of er op 11 december 2006 tussen 14.10 uur en 14.15 uur iemand aanwezig is geweest.
Verweerder heeft dan ook niet goed onderzocht of (en heeft daardoor niet deugdelijk kunnen vaststellen dat) eiser degene is geweest die de ongewenste teksten op 11 december 2006 heeft geplaatst.
De verklaring van medewerker [persoon 5] van 29 januari 2007 houdt in dat hij op dinsdag 12 december 2006 zelf op het prikbord een ongewenst bericht heeft gelezen. [persoon 5] heeft op 25 september 2007 een tweede verklaring afgelegd, waarin hij zijn eerdere verklaring op een essentieel onderdeel, te weten de inhoud van het gelezen bericht, wijzigt met als reden hiervoor dat hij door de hectiek van het moment zich destijds had vergist. De rechtbank vraagt zich af waarom er anderhalve maand na 11 en 12 december 2006 nog sprake zou kunnen zijn van hectiek en is voorts van oordeel dat gelet op het voorgaande deze verklaring te zeer aan geloofwaardigheid heeft ingeboet om daaraan nog waarde te kunnen toekennen.
Uit de onderzoeksrapportage van Bureau Integriteit komt het de rechtbank (ten aanzien van het onderzoek naar beide dagen) voor, dat uitsluitend de gegevens die belastend zijn voor eiser zijn gebruikt. Aanwijzingen die mogelijk ontlastend voor eiser zouden kunnen zijn en/of een onderbouwing zouden kunnen geven voor eisers standpunt zijn niet verder of niet voldoende onderzocht. Verweerder heeft daarom de op hem als werkgever rustende onderzoeksplicht onvoldoende ingevuld. Het onderzoek en de daaruit voortkomende voorbereiding van het besluit zijn dan ook onzorgvuldig geweest. Hiermee heeft verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Awb gehandeld.
De rechtbank komt al met al tot de conclusie dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt, zodat geen sprake is van plichtsverzuim en verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire maatregel.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit 2 vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het primaire besluit van 28 juni 2007 wordt herroepen. Daarmee wordt het aan eiser opgelegde onvoorwaardelijk ontslag ongedaan gemaakt.
Het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding wordt afgewezen, nu eiser dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die door eiser zijn gemaakt en die door de rechtbank worden vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Voorts dient het door eiser gestorte griffierecht te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- herroept het besluit van 28 juni 2007;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit 2;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Osdorp) aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Osdorp) het door eiser betaalde griffierecht van € 145,00 (zegge: honderd en vijfenveertig euro) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2008 door mr. M. de Rooij, als voorzitter,
en door mrs. L.C. Bachrach en C.J. Polak, als rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B