
Jurisprudentie
BG2209
Datum uitspraak2008-10-07
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.776/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.776/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtsmacht ter zake van een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tot vernietiging van een echtscheidingsconvenant. EEX-Vo niet van toepassing maar Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925 in verbinding met art. 2 en 6 Rv.
Uitspraak
zaaknr. HD 103.005.776/01
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 7 oktober 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2007,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.R.M. Voortvaart te Breda,
eerste advocaat: mr. M.B.Ph. Geeraedts te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats], België,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.M. van der Kloof te Zundert,
eerste advocaat: mr. G.P.M. Sanders,
op het hoger beroep van het onder zaak-/rolnummer 169196/ HA ZA 06-2142 door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 22 augustus 2007 tussen de man als eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident en de vrouw als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de man één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van het onbevoegdheidsverweer in het incident en tot toewijzing van zijn vorderingen in de hoofdzaak met veroordeling van de vrouw in kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief bestre¬den.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief luidt:
Ten onrechte heeft de rechtbank Breda overwogen in r.o. 3.6 dat de uitleg die [X.] geeft aan de plaats waar het schade- brengende feit zich heeft voorgedaan te ruim is en derhalve niet de Nederlandse maar de Belgische rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Partijen – zij hebben de Nederlandse nationaliteit - zijn op 6 juli 1998 te [plaatsnaam], België, met elkaar in het huwelijk getreden. Huwelijkse voorwaarden zijn niet opgemaakt. De man stelt dat op het huwelijksgoederenrecht Nederlands recht van toepassing is (punt 1 MvG). Uit de stelling van de vrouw dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in België hebben gehad, begrijpt het hof dat zij mogelijk meent dat Belgisch recht van toepassing is.
4.1.2. Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Turnhout, België, van 19 december 2002 is de echtscheiding ‘door onderlinge toestemming’ uitgesproken. Het vonnis werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van [gemeentenaam] op 31 januari 2003.
4.1.3. Voorafgaande aan de echtscheiding zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de financiële afwikkeling van het huwelijk. Zij hebben daartoe, op 6 juni 2002, ten overstaan van notaris Jan Michoel te [vestigingsplaats] een verdelingsakte opgesteld. De man woonde toentertijd in Nederland, de vrouw in de (voormalige) echtelijke woning te [plaatsnaam], België. In de akte wordt onder meer de echtelijke woning, met de daarop rustende hypotheek (ten gunste van een Belgische bank), alsmede een perceel grond te [plaatsnaam] aan de vrouw toebedeeld. Partijen verklaarden voorts dat zij niets (meer) aan elkander schuldig zijn (pagina 3 onderaan).
4.1.4. In de akte wordt geen expliciete rechtskeuze gemaakt van toepassing op de verdeling. Wel verklaren partijen in deze akte (pagina 1 en 5) te zijn gehuwd onder het Nederlandse wettelijke stelsel, zonder huwelijkscontract, derhalve onder het stelsel van algehele gemeenschap van goederen. Naar het hof begrijpt uit punt 6 van de conclusie van antwoord in het incident gaat de man uit van toepasselijkheid van Nederlands recht op de verdeling. De vrouw stelt echter dat op de verdeling Belgisch recht van toepassing is omdat de eerste domicilie ná het huwelijk in België was (punt 3 MvA).
4.1.5. In deze procedure streeft de man de vernietiging van de verdeling na met als grondslag een toerekenbare onrechtmatige daad gepleegd door de vrouw. Hij voert daartoe aan, kort gezegd, dat de vrouw op de hoogte was van de apathische situatie van de man op het moment van ondertekening van de verdelingsakte bij de notaris, en de man willens en wetens heeft benadeeld door zich de onroerende zaken toe te eigenen zonder enige betaling aan de man, ondanks een bestaande mondelinge afspraak daartoe. De apathische situatie is een gevolg, zo stelt de man, van de scheiding en het ontslag na een 25-jarig dienstverband.
4.1.6. Naar het hof uit de stellingen van de man begrijpt doet de man geen beroep op nietigheid van de verdelingsakte, noch op vernietiging wegens een wilgebrek (zoals misbruik van omstandigheden) en in het bijzonder niet op artikel 3:196 BW, benadeling voor meer dan een kwart. De man legt niet uit waarom hij zijn vordering uitsluitend beoordeeld wenst te zien op de grondslag onrechtmatige daad.
4.1.7. De man vordert volgens het petitum van de inleidende dagvaarding van 28 november 2006:
de vernietiging van de bestaande scheiding en delen d.d. 6 juni 2002 uit te spreken en recht doende partijen te gelasten opnieuw over te gaan tot scheiding en deling bij helfte van:
a. het woonhuis met inboedel (…), waarbij [Y.] [X.] kan compenseren door betaling van een geldbedrag;
b. de exploitatie van dierenwinkel (…), waarbij [Y.] [X.] kan compenseren door betaling van een geldbedrag;
c. saldi bankrekeningen (…)’
te vermeerderen met de wettelijke rente.
Op voornoemde aan de vrouw toebedeelde grond is inmiddels de dierenspeciaalzaak c.a. gebouwd.
4.1.8. De vrouw beroept zich erop dat rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren na drie jaren. Zij maakt daarbij niet duidelijk of zij daarbij het oog heeft op Belgisch of op Nederlands recht, noch welke bepaling van dat recht. Wellicht dat zij doelt op artikel 3:200 (Nederlands) BW (hoewel zij zich expliciet op Belgisch recht beroept) dat bepaalt dat een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling vervalt (niet: verjaart) door verloop van die periode. De vrouw licht overigens niet toe hoe haar beroep op verjaring (c.q. verval) in de weg staat aan een vordering uit onrechtmatige daad, vgl. HR 19 januari 2007, NJ 2007/62.
4.1.9. De vrouw heeft in eerste aanleg, in de conclusie van antwoord, de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter ingeroepen. Zij verwijst daartoe naar het feit dat het woonhuis (met de daarop gevestigde hypotheek) is gelegen in België terwijl de hypotheek is uitgegeven door een Belgische bank. De vrouw vermeldt geen wettelijke bepaling waarop haar stelling is gegrond.
Volgens de man heeft de rechtbank Breda rechtsmacht op grond van artikel 5 sub 3 EEX-Verordening en artikel 6 sub e Rv. Hij stelt voorts belang te hebben bij het procederen in Nederland omdat hij hier op toevoeging kan procederen, terwijl hij in België de rechtsbijstand zelf moet financieren.
De rechtbank heeft het verweer van de vrouw gegrond bevonden en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering.
4.2. De rechtbank heeft aan die beslissing op de eerste plaats ten grondslag gelegd dat zij met de man van oordeel is dat op het onderhavige geschil de EEX-Vo van toepassing is. Het hof deelt deze opvatting niet en overweegt daartoe als volgt.
4.2.1. Ingevolge artikel 1 lid 2 is de EEX-Vo niet van toepassing op het huwelijksgoederenrecht. Het gaat hier om het materiële toepassingsgebied. Het enkel ten processe stellen van een onrechtmatige daad door de eisende partij is daarom onvoldoende voor het aannemen van internationale bevoegdheid. Beoordeeld dient te worden of het geschil tussen partijen al dan moet worden gekwalificeerd als huwelijksgoederenrecht in de betekenis die de EEX-Vo daaraan geeft. Het Hof van Justitie, 27 maart 1979, NJ 1979/610, overwoog dat de term huwelijksvermogensrecht niet alleen de in sommige nationale wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtelieden getroffen regelingen omvat, maar evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband – dan wel het slaken van die band – voortvloeien.
4.2.2. Het komt er derhalve op aan om vast te stellen of de gestelde rechtsbetrekking (hier de onrechtmatige daad) valt terug te voeren op een daad die niet rechtstreeks uit het huwelijksvermogensrecht voortvloeit, maar daarvan, in materieel opzicht, los van staat. Dit is evident niet het geval. De gestelde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan liggen geheel besloten binnen de regeling die strekt tot afwikkeling van de financiële gevolgen van het huwelijk.
Daarbij komt nog dat de man niet schadevergoeding vordert, maar vernietiging van de verdelingsakte en het vaststellen van een nieuwe verdeling. De vorderingen van de man behoren daarmee in materieel opzicht geheel tot het huwelijks- vermogensrecht. Voor zover de man al betaling vordert is dit een vordering wegens overbedeling.
De conclusie is dat sprake is van een zaak behorende tot de van de EEX-Vo uitgesloten materie van het huwelijksgoederenrecht.
4.2.3. Het hof wijst er nog op dat, als al de EEX-Vo van toepassing zou zijn, artikel 22 van die Verordening mogelijk aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in de weg staat, gelet op de formulering van het petitum waarin niet een schadevergoeding in geld wordt gevorderd, maar vernietiging van een verdelingsakte gevolgd door een herverdeling van onroerende zaken.
4.3. Van toepassing is artikel 3 lid 1 van het Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925, bepalende:
Behoudens de uitzonderingen en wijzigingen vastgesteld of alsnog vast te stellen in een van beide nationale wetgevingen, of in de internationale verdragen, zal de verweerder worden gedagvaard voor den rechter van zijne woonplaats in Nederland of in België (…).
4.3.1. Artikel 2 Rv bepaalt dat in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid (zoals de onderhavige zaak), de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Dit is niet het geval. De vrouw woont in België.
4.3.2. De vraag is dan of de Nederlandse wet een uitzondering maakt als bedoeld in het Ned-Bel-Executieverdrag. Ingevolge artikel 6 aanhef en onder e Rv, waarop de man zich beroept, heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Deze bepaling is ontleend aan artikel 5 aanhef en sub 3 van EEX-Vo. Het hof ziet geen aanleiding om aan de Nederlandse bepaling een andere uitleg te geven dan die welke voor de Verordening geldt.
4.3.3. De man stelt dat zijn schade in Nederland is ingetreden omdat hij ten tijde van de onrechtmatige daad in Nederland woonde en zijn gehele vermogen zich in Nederland bevond. Het gaat daarbij niet, volgens de man, om de aan de vrouw toebedeelde onroerende zaken, maar om de vordering wegens overbedeling. Het hof verwerpt dit betoog van de man en overweegt daartoe als volgt.
4.3.4. Onder de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan wordt verstaan hetzij de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort), hetzij de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt (Handlungsort). Als zodanige plaats kan niet dienen de plaats waar de eisende partij stelt vermogensschade te hebben geleden. De enkele omstandigheid dat de man ten tijde van de ondertekening van de verdelingsakte in Nederland woonde en van daaruit zijn vermogen beheerde, is derhalve ontoereikend voor het aannemen van rechtsmacht.
4.3.5. De feiten die de man als onrechtmatige daad van de vrouw aanmerkt hebben zich voorgedaan in België bij de notaris. Het Handlungsort, de plaats waar de vrouw heeft gehandeld, ligt in België. De plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort) is ook in België gelegen. Daar immers woonden partijen tijdens het huwelijk en daar vond de financiële afwikkeling van het geëindigde huwelijk plaats. Daar heeft de man (mogelijk) een overbedelingsuitkering verloren of misgelopen zodat de beweerde schadelijke inwerking op het vermogen van de man ook daar heeft plaatsgevonden. Het feit dat de man, na het uiteengaan van partijen weer in Nederland is komen wonen, en van daaruit zijn vermogen is gaan beheren, ook het in België gelegen vermogen, schept onvoldoende grond voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
4.3.4. In artikel 6 aanhef en onder e Rv kan derhalve geen grond worden gevonden om rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen. Het hof heeft, ambthalve oordelende, evenmin (andere) gronden gevonden voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak.
4.4. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd onder verbetering van gronden. Het hof ziet geen aanleiding om de proceskosten in hoger beroep niet te compenseren op de grond dat partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met verbetering van gronden;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Pellis en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 oktober 2008.