Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG2268

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2199
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Handhaving. Brandveiligheid horecabedrijf. Onredelijke eisen. Begunstigingstermijn. Belangenafweging. Standpunt brandweer.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 08/2199 uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [naam verzoeker], h.o.d.n. [naam horecabedrijf], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, werkzaam bij het Koninklijke Verbond van ondernemers in het horeca- en aanverwante bedrijf te Woerden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, verweerder, gemachtigde: R. Korvemaker, werkzaam bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief met verzenddatum 26 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland (hierna: het college) [verzoeker] meegedeeld -samengevat weergegeven- dat bestuursdwang wordt toegepast, zijnde verzegeling van de ruimtes van het door [verzoeker] op het perceel [adres] geëxploiteerde hotel-restaurant die gebruikt worden voor recreatief nachtverblijf, indien [verzoeker] niet binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze brief het recreatief nachtverblijf in zijn hotel-restaurant heeft beëindigd of indien hij niet volgens een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen een brandmeld- /ontruimingsinstallatie in zijn hotel-restaurant heeft geïnstalleerd die voldoet aan artikel 2.6.4 en artikel 2.6.7 van de bouwverordening van Ameland (hierna: de bouwverordening). [verzoeker] heeft tegen dit besluit bij brief van 2 oktober 2008 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij zich bij brief van 6 oktober 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 23 oktober 2008. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarnaast heeft [verzoeker] M. Bal van Profibas Brandalarmeringssystemen bv te Coevorden (hierna: Profibas) als deskundige meegebracht. Het college is verschenen bij zijn gemachtigde. Motivering Feiten 1.1 Op 26 maart 2004 heeft [verzoeker] voor zijn hotel-restaurant een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6 van de bouwverordening aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de brandweer Fryslân (hierna: de brandweer) op 1 april 2004 een onderzoek ingesteld naar de brandveiligheid van het hotel-restaurant. In het rapport brandveiligheid hotel-restaurant [naam verzoeker] met kenmerk 0651 wordt geconcludeerd dat enkele gebreken zijn geconstateerd die niet levensbedreigend zijn, maar wel binnen een redelijke termijn aanpassing behoeven. Onder meer is door de brandweer vastgesteld dat in het gebouw niet de op grond van de artikelen 2.6.2 en 2.6 4 van de bouwverordening vereiste automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking conform NEN 2535 en automatische ontruimingsalarminstallatie conform NEN 2575 aanwezig zijn. Daarbij heeft de brandweer overwogen dat deze installaties uiterlijk 31 december 2004 aangebracht moeten worden met de opmerking dat, mocht de gebruiker de aanpassingen niet binnen de vastgestelde termijn(en) kunnen uitvoeren, de gebruiker hiervan binnen twee weken (na uitreiking gebruiksvergunning) een plan van aanpak dient te overleggen waarin de gefaseerde aanpassingen omschreven staan. De afdeling Preventie van de brandweer zal het plan van aanpak inhoudelijk toetsen. 1.2 Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college de gevraagde gebruiksvergunning verleend. Bij dit besluit is overwogen dat [verzoeker] ook rekening dient te houden met de voorschriften en beperkingen die zijn vermeld op de bijlagen, waaronder het bovengenoemde rapport brandveiligheid. Daarnaast is opgemerkt dat de vergunning voor onbepaalde tijd geldig is, mits het gebruik en/of de indeling van het bouwwerk niet verandert ten opzichte van de aanvraag en wordt voldaan aan de bijgevoegde voorschriften. 1.3 Bij brief van 10 mei 2004 heeft de brandweer [verzoeker] het zogenaamde Programma van Eisen van de brandmeldinstallatie, gedateerd 22 april 2004, toegestuurd, die [verzoeker] ondertekend heeft teruggestuurd. In deze brief is opgemerkt dat de brandmeldinstallatie uitgevoerd dient te worden door een door het Nationaal Centrum voor Preventie te Houten erkend branddetectiebedrijf en geïnstalleerd moet worden door een erkend installatiebedrijf. 1.4 Op 17 november 2005 heeft [verzoeker] met de burgemeester een gesprek gehad over zijn voornemen om een brandmeldinstallatie, type MKC3000 van Profibas, in zijn hotel-restaurant te installeren. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het college [verzoeker] bij brief van 1 december 2005 -zakelijk weergegeven- meegedeeld dat voormelde installatie nog steeds niet is goedgekeurd op basis van NEN 2535 en dat de gemeente Ameland van de Belgische certificeringsinstantie ANPI desgevraagd heeft vernomen dat ANPI op basis van een inspectie een certificaat kan afgeven, maar niet conform NEN 2535. Het college heeft daarom besloten [verzoeker] tot 1 februari 2006 uitstel te verlenen van de verplichting een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie aanwezig te hebben in zijn hotel-restaurant, nu het de bedoeling is dat een keuring van de installatie MKC3000 zal plaatsvinden. 1.5 Bij brief van 27 juni 2006 heeft het college [verzoeker] meegedeeld dat op 30 mei 2006 geconstateerd is dat niet voldaan is aan alle voorwaarden behorende bij de gebruiksvergunning. Daarbij is - samengevat weergegeven- dat het door [verzoeker] in zijn hotel-restaurant aangelegde brandalarmsysteem niet voldoet aan artikel 2.6.4 van de bouwverordening, nu niet te toetsen is of dit systeem voldoet aan de gestelde eisen (NEN 2535/NEN 2575), terwijl hem mondelinge en schriftelijk, te weten bij brieven van 11 juli 2005, 23 augustus 2005, 4 oktober 2005, 18 oktober 2005 en 28 november 2005, is meegedeeld dat het systeem niet certificeerbaar is. Het college stelt [verzoeker] bij brief van 27 juni 2006 in de gelegenheid om zijn hotel-restaurant uiterlijk 31 december 2006 te voorzien van de vereiste brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie. 1.6 Bij brief van 21 december 2006 heeft M.A.C. Bal, managing director van Profibas, namens [verzoeker] het college meegedeeld dat het hotel-restaurant inmiddels is voorzien van een brandmeldinstallatie op basis van volledige bewaking. Daarbij is overwogen dat een nieuwe Europese norm is ontwikkeld, EN 54-25, waarin kwaliteitseisen zijn geformuleerd voor radiografische verbindingen, zodanig dat de vereiste kwaliteit minstens gelijkwaardig is aan de zekerheid van bekabeling in een brandmeldsysteem. De verwachting is, aldus Bal, dat begin volgend jaar een nieuwe versie verschijnt van de NEN 2535, waarin rekening wordt gehouden met de EN 54-25. Daarnaast meldt Bal dat TNO het brandmeldingsysteem type MCK3000 ter keuring heeft voorgelegd aan het onderzoeksbureau TNO. De uitkomst van twee testen zijn in elk geval, aldus Bal, positief, en twee testen zullen nog worden uitgevoerd. 1.7 Bij brief van 11 januari 2007 heeft Profibas namens [verzoeker] het rapport van oplevering en het rapport van onderhoud aan het college overgelegd met de opmerking dat met haar contact opgenomen kan worden voor eventuele vragen. Hierop heeft het college Profibas bij brief van 13 maart 2007 bericht dat het zijn standpunt handhaaft dat de installaties van Profibas niet voldoen aan de voorschriften in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Dit standpunt is, aldus het college, gebaseerd op het in december 2006 door het Landelijk netwerk brandpreventie uitgebrachte advies, waarin is geadviseerd het certificatieschema en de installatie van het bedrijf Profibas niet toe te passen in het kader van gelijkwaardigheid of ontheffing als bedoeld in artikel 2.6.6-3 van de bouwverordening, zolang niet is aangetoond dat er daadwerkelijk op alle onderdelen sprake is van een gelijkwaardige kwaliteit van het systeem en van een gelijkwaardige kwaliteitsborging. 1.8 Bij brief van 18 juni 2008 heeft het college [verzoeker] meegedeeld dat op 15 april 2008 bij een controle is geconstateerd dat de door hem aangelegde brandmeld-/ontruimingsalarminstallatie niet aan de brandveiligheidsrapportage voldoet. In die installatie is, aldus het college, gebruik gemaakt van draadloze elementen en van deze elementen zijn de betrouwbaarheid en juiste en veilige werking niet aangetoond. Daarbij is aangegeven dat conform artikel 2.6.4 van de bouwverordening in het hotel-restaurant een door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) gecertificeerde brandmeldinstallatie aanwezig dient te zijn. Verder dient volgens artikel 2.6.7 van de bouwverordening de kwaliteit van de ontruimingsinstallatie te voldoen aan de NEN 2575, uitgave 2004. Het college is daarom van plan bestuursdwang toe te passen en stelt [verzoeker] bij de brief van 18 juni 2008 in de gelegenheid om zijn zienswijze omtrent dit voornemen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft [verzoeker] bij brief van 23 juli 2008 gebruik gemaakt. 1.9 Bij het bestreden besluit heeft het college [verzoeker] een last onder bestuursdwang opgelegd. Het geschil 2.1 [verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat het college hem geen last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen, omdat hij niet in overtreding is. De door hem in zijn hotel-restaurant aangelegde brandmelding- en ontruimingsalarminstallatie voldoet zijns inziens aan de eisen die daaraan in het Programma van Eisen van 2004 zijn gesteld, in aanmerking genomen dat hierin niet is verwezen naar een nationale norm of certificatieregeling. Overigens wijst [verzoeker] erop dat de norm NEN 2535 geen draadloze transmissie verbiedt en bij een collega in Workum ook een soortgelijk brandmeldingsysteem is gecertificeerd en door de desbetreffende gemeente is goedgekeurd. Voor zover geoordeeld wordt dat er toch sprake is van een overtreding, is [verzoeker] van mening dat concreet zicht is op legalisatie. In dit verband verwijst [verzoeker] naar het per 1 november 2008 in werking tredende Gebruiksbesluit en de in voorbereidende zijnde herziening van de norm NEN 2535, waarin de norm EN 54-25 geïmplementeerd zal worden. 2.2 Het college stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat zijn hotel-restaurant het in de bouwverordening voorgeschreven brandveiligheidsniveau behaalt; in het hotel is geen door het CCV gecertificeerde brandmeldinstallatie aanwezig. Beoordeling 3.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [verzoeker] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. 3.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening gelet op de betrokken belangen toewijsbaar is, bepalend is of de opgelegde last onder bestuursdwang in bezwaar stand zal houden. 3.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de bewoordingen van het bestreden besluit voldoende blijkt dat het college heeft beoogd [verzoeker] een last onder bestuursdwang op te leggen. Hoewel uit de tekst onder het kopje “Besluit” op bladzijde 1 van het bestreden besluit volgt dat het college zonder meer 12 weken na de verzenddatum van het besluit tot verzegeling van nader omschreven ruimtes in het hotel-restaurant van [verzoeker] zal overgaan, blijkt uit de tekst onder het kopje “voorkomen van toepassen bestuursdwang” op bladzijde 4 van het bestreden besluit ook welke maatregelen [verzoeker] dient te nemen om toepassing van die bestuurdwang te voorkomen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het college bij zijn beslissing op het bezwaar deze discrepantie in de tekst van het bestreden besluit eenvoudig kan herstellen. De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang 3.4 Op grond van de artikelen 125 van de Gemeentewet en 5:21 van de Awb zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Aan de last onder bestuursdwang heeft het college overtreding zowel van artikel 6.1.1 van de bouwverordening als van artikel 7b, tweede lid, van de Woningwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2.6.2, eerste lid 1, sub d, 2.6.4, eerste lid, 2.6.6, eerste lid, en 2.6.7, eerste lid van de bouwverordening ten grondslag gelegd. 3.4.1 Uit de artikelen 7b, tweede lid, en 8, tweede lid, onder a, van de Woningwet volgt dat het verboden is een bouwwerk of standplaats te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de in de bouwverordening opgenomen voorschriften, waaronder -voor zover hier van belang- de voorschriften die zien op brandveiligheid. Uit de artikelen 2.6.2, 2.6.4, 2.6.6 en 2.6.7 van de bouwverordening volgt dat in het hotel-restaurant een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in de NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002, respectievelijk als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004, aanwezig dient te zijn en dat de brandmeldinstallatie tevens moet zijn voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling. 3.4.2 Ingevolge artikel 6.1.1, eerste lid, sub c, van de bouwverordening is het -voor zover hier van belang- verboden in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden. 3.4.2.1 [verzoeker] had, gelet op hetgeen de voorzieningenrechter onder 1.1 tot en met 1.3 heeft vastgesteld, en gelet op artikel 2.6.4, tweede lid, van de bouwverordening, waarin is bepaald dat een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallaties is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen als bedoeld in de NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002, kunnen en moeten begrijpen dat het rapport brandveiligheid hotel-restaurant [naam verzoeker] en het Programma van Eisen van 22 april 2004 onderdeel uitmaken van de gebruiksvergunning. Dit betekent dat [verzoeker] ook op grond van die vergunning een brandmeld- ontruimingsalarminstallatie in zijn hotel aanwezig dient te hebben die aan de in rechtsoverweging 3.4.1 genoemde eisen voldoet. 3.4.2.2 De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat in het Programma van Eisen van 22 april 2004 niet is verwezen naar een nationale norm of certificatieregeling. In dit Programma van Eisen staat onder het kopje "aanvullende eisen" vermeld dat een kopie van het certificaat en een rapport van onderhoud jaarlijks naar de afdeling gestuurd moeten worden. Bovendien is in de bij dit Programma behorende brief van 10 mei 2004 aangegeven hoe de installatie moet worden uitgevoerd en geïnstalleerd. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat de brandweer gebruik heeft gemaakt van het door het Nationaal Centrum voor Preventie ontwikkelde model Programma van Eisen, versie PVE D02/118, waarvan het onderdeel “eisen” bestaat uit drie kolommen genaamd NEN 2535, omschrijving en eis. Het standpunt van [verzoeker] dat hij op grond van het Programma van Eisen niet bekend kon zijn met het feit dat zijn brandmeldsysteem dient te voldoen aan de norm NEN 2535, acht de voorzieningenrechter dan ook ongeloofwaardig, zulks te meer nu hij werd bijgestaan door Profibas, die met het gebruik van dit formulier bekend geacht kan worden. Overigens verdraagt voormeld standpunt van [verzoeker] zich ook niet met het feit dat hij vanaf 2005 tot op heden met het college in discussie is of het aan hem door Profibas geleverde brandmeldingsysteem, type MKC3000, voldoet aan de norm NEN 2535, althans dat zo'n in zijn hotel-restaurant geïnstalleerd systeem certificeerbaar is als bedoeld in de bouwverordening. 3.5 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat het college ten tijde van het bestreden besluit van [verzoeker] nog geen geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV heeft ontvangen noch een rapport waarin een ter zake kundige, onafhankelijke deskundige heeft verklaard dat de in het hotel-restaurant [naam verzoeker] aanwezige brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie voldoet aan NEN 2535 respectievelijk NEN 2375, dan wel dezelfde mate van brandveiligheid biedt als is beoogd met die NEN normen. Het college heeft zich bij het bestreden besluit dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gebleken dat in het hotel-restaurant een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 2.6.4 respectievelijk 2.6.6. aanwezig is. Dit betekent dat sprake is van overtreding van wettelijke voorschriften en het college dus bevoegd was om hieraan met toepassing van artikel 125 van de Gemeente¬wet, in samenhang met artikel 5:21 van de Awb, een eind te maken. De beslissing tot het toepassen van bestuursdwang Met betrekking tot de grond: concreet zicht op legalisatie 3.6 [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het college niet in redelijkheid tot het nemen van het besluit heeft kunnen komen, omdat legalisering in het verschiet ligt. Dit betoog treft geen doel. Weliswaar treedt met ingang van 1 november 2008 het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, Staatsblad 2008, 373 (hierna ook: het Gebruiksbesluit), in werking, maar [verzoeker] dient ook op grond van dat besluit zijn hotel-restaurant in overeenstemming met de bij besluit van 20 april 2004 verleend gebruiksvergunning te gebruiken. Ingevolge artikel 2.11.1 van het Gebruiksbesluit is het immers eveneens verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van het Gebruiksbesluit blijft immers een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening als bedoeld in artikel 8 van de wet (voorzieningenrechter: de bouwverordening), verleend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, van toepassing voor zover een gebruiksvergunning op grond van dit besluit is vereist. Dit is slechts anders als het college gebruik heeft gemaakt van de in artikel 2.11.6 van het Gebruiksbesluit neergelegde bevoegdheid tot wijziging of intrekking van de vergunning voor het brandveilig gebruik. Ook de omstandigheid dat in artikel 1.4 van het Gebruiksbesluit is bepaald dat aan een in paragraaf 2.1 tot en met 2.9 gesteld voorschrift niet behoeft te worden voldaan indien het gebruik van een bouwwerk anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van brandveiligheid biedt als is beoogd met het betrokken voorschrift, leidt niet een ander oordeel. Nog los van de vraag of die bepaling ook van toepassing is op de aan de gebruikersvergunning verbonden voorschriften, heeft [verzoeker] in bezwaar noch in de voorlopige voorzieningsprocedure stukken overgelegd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat het door hem aangelegde brandmeldingsysteem dezelfde mate van brandveiligheid biedt als is beoogd met de van de toepassing zijnde brandveiligheidsvoorschriften. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat het door [verzoeker] overgelegde TNO rapport enkel betrekking heeft op één of enkele onderdelen van het brandmeldingsysteem van Profibas, type MKC3000, en geen oordeel geeft over de deugdelijkheid van de in het hotel-restaurant aangelegde brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie. Met betrekking tot de grond: de schending van het gelijkheidsbeginsel 3.7 Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt voorts, omdat het door [verzoeker] genoemde geval betrekking heeft op een situatie in een andere gemeente, nog los van de vraag of dezelfde brandmeldinstallatie in geding is en of daarop dezelfde brandveiligheidsvoorschriften van toepassing zijn. Met betrekking tot de grond: oplegging van onredelijke eisen 3.8 Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] dat het college hem onredelijke eisen stelt en daarmee nieuwe technieken onnodig tegenhoudt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. 3.8.1. Voorop staat dat het college voorafgaand aan het bestreden besluit duidelijk aan [verzoeker] heeft kenbaar gemaakt, aan welke eisen zijn brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie dient te voldoen en dat het op de weg van [verzoeker] ligt om dit aannemelijk te maken, te weten voor de brandmeldinstallatie door middel van het overleggen van certificaten. Het stond [verzoeker] vrij om een installatie van zijn voorkeur te kiezen, maar dat zijn installaties gebruik maken van een nieuwe techniek, is een omstandigheid die in beginsel voor zijn risico komt. Hij wist immers reeds bij de aanschaf daarvan aan welke eisen zij dienden te voldoen. Het college heeft [verzoeker] voorafgaand aan het bestreden besluit er herhaaldelijk op gewezen dat het draadloze brandmeldingsysteem van Profibas zijns inziens niet voldoet aan de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften. Het systeem is aldus, het college, niet toetsbaar; het systeem kan niet gecertificeerd worden. 3.8.2 De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat het college bij het bestreden besluit -anders dan voorheen- een draadloos brandmeldinstallatie toetsbaar acht. Overwogen is namelijk -zakelijk weergegeven- dat voor draadloze componenten normen in ontwikkeling zijn, NEN-54-25, waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan draadloze signaaloverdracht dient te voldoen, en dat om die reden het college, hoewel NEN 2535 het gebruik van draadloze componenten niet toestaat, installaties bestaande uit draadloze componenten toestaat, mits de in de installatie toegepaste draadloze componenten/elementen zijn voorzien van een certificaat waaruit blijkt dat deze aan de norm voldoen. De voorzieningenrechter constateert dat het college ook de eis heeft gehandhaafd dat in het hotel-restaurant een door het CCV gecertificeerde brandmeldinstallatie aanwezig dient te zijn, terwijl voorheen het college te kennen heeft gegeven dat zo'n certificaat niet voor de door [verzoeker] aangelegde brandmeldinstallatie afgegeven zal kunnen worden. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat uit het bestreden besluit, met name uit hetgeen onder het kopje "voorkomen van toepassen bestuursdwang'', onvoldoende blijkt dat [verzoeker], zoals in artikel 2.6.4. van de bouwverordening is aangegeven, in plaats van een CCV-certificaat een certificaat kan overleggen waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling. 3.8.3 Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college bij het bestreden besluit onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke stukken [verzoeker] aan het college dient te overleggen om aan te tonen dat hij beschikt over een draadloze brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie die door het college wordt toegestaan. Dit betekent dat de bij het bestreden besluit opgelegde last uit oogpunt van rechtszekerheid niet met de vereiste duidelijkheid is omschreven. Dit gebrek kan in bezwaar worden hersteld, maar niet zonder [verzoeker] een nieuwe begunstigingstermijn te hebben aangeboden. Om die reden ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de betrokken belangen, aanleiding om het bestreden besluit te schorsen zoals nader in het dictum is bepaald. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat zwaarwegende belangen van het college nopen tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden besluit, terwijl daarentegen de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit ingrijpende nadelige gevolgen heeft voor [verzoeker]. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de stukken van brandweer niet is gebleken dat het hotel-restaurant uit oogpunt van brandveiligheid met onmiddellijke ingang niet meer als zodanig gebruikt mag worden, hetgeen bevestigd wordt door het feit dat de brandweer eerst op 22 juni 2008 het college op de hoogte heeft gebracht van de bevindingen van het door haar op 15 april 2008 verrichte onderzoek, waarna het college op 26 augustus 2008 tot oplegging van een last onder bestuursdwang heeft besloten. proceskosten 3.9 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, in samenhang gelezen met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [verzoeker] € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ( verzoekschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt, gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,-). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Ameland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Beslissing De voorzieningenrechter: - schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat het besluit op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend zal zijn gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist; - bepaalt dat de gemeente Ameland het betaalde griffierecht van € 288,- aan [verzoeker] vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 644 aan hem te betalen door de gemeente Ameland. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. w.g. B.M. van der Doef w.g. P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.