
Jurisprudentie
BG2518
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers267341/ HA ZA 06-2331
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers267341/ HA ZA 06-2331
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser maakt aanspraak op afgifte van zijn diploma (docent Engels) en versgoeding van schade.
Hij legt daaraan ten grondslag de volgende stellingen:
dat hij in aanmerking komt voor een reeks vrijstellingen;
dat deze vrijstellingen ook daadwerkelijk aan hem zijn verleend, zij het veel te laat;
dat voor zover deze vrijstellingen per abuis zijn verleend, hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de schriftelijke toezegging van de Hogeschool tot verlening van de vrijstellingen.
Schadevergoeding deels toegewezen, wegens te laat reageren op vrijstellingsverzoeken van eiser;
Afgifte diploma afgewezen op verschillende gronden.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 267341/ HA ZA 06-2331
Uitspraak: 1 oktober 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.C. Zandwijk,
- tegen -
Stichting HOGESCHOOL ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Hogeschool".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 11 augustus 2006 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 29 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 april 2007;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door de Hogeschool overgelegde
producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eiser] is vanaf het studiejaar 2000-2001 ingeschreven als deeltijdstudent bij de Hogeschool voor de lerarenopleiding VO/BVE Engels (hierna: de opleiding).
Bij brief van 25 augustus 2001 heeft [eiser] aan de examencommissie verzocht om aan hem vrijstelling te verlenen voor bepaalde onderwijseenheden van het tweede studiejaar (2001-2002). In zijn brief van 2 september 2001 heeft hij nog aanvullende vrijstellingen verzocht voor onderdelen van dat jaar.
2.2 Op 1 september 2001 is [eiser] een werkstage begonnen op de Lucia Petrus Mavo te Rotterdam en op 13 september 2001 heeft [eiser] zijn propedeuse behaald.
2.3 Bij brief van 10 oktober 2002 heeft [eiser] verzocht om vrijstelling te verlenen voor de onderwijseenheden van het derde studiejaar (2002-2003). Bij brieven van 3 oktober 2003 en 15 juli 2004 heeft hij verzoeken ingediend tot het verlenen van vrijstelling voor de onderwijseenheden van het vierde studiejaar (2003-2004), waarbij in laatst genoemde brief een overzicht is opgenomen van alle door [eiser] verzochte vrijstellingen over de jaren (2001-2004).
2.4 Bij brief van 11 november 2004 is door de examencommissie gereageerd op de verzoeken van [eiser] waarbij hem is geadviseerd contact op te nemen met zijn mentor, [persoon1], teneinde in overleg met hem een afstudeerprogramma op te stellen.
2.5 Op 15 februari 2005 heeft [eiser] zich nogmaals schriftelijk gericht tot de examencommissie met de mededeling dat hij nog steeds geen reactie heeft ontvangen, onder toezending van twee door hem aan [persoon1] gerichte brieven.
2.6 Bij besluit van 10 maart 2005 van de examencommissie is onder meer het volgende overwogen:
“Naar aanleiding van uw laatste brief en ook bij andere brieven van u is contact opgenomen met de heer P. Sleeboom, docent Engels van de Hogeschool Rotterdam, met het verzoek om met u een afstudeerprogramma op te stellen. Helaas is dat door voor ons onduidelijke redenen niet gelukt. Ik heb naar aanleiding van uw schrijven contact opgenomen met [persoon1]. In samenspraak met hem is besloten dat u vrijstelling krijgt voor alle door u aangevraagde onderdelen.”
2.7 Bij besluit van 17 mei 2005 schrijft de examencommissie aan de advocaat van [eiser] onder meer als volgt:
“De in onze brief van 10 maart 2005 gebruikte formulering “dat u vrijstelling krijgt voor alle aangevraagde onderdelen”geeft in relatie tot de brief van uw cliënt van 15 februari 2005 ten onrechte de indruk dat de examencommissie hiermee bedoelde vrijstelling te verlenen voor alle onderdelen waarvoor uw cliënt op welk moment dan ook in het verleden vrijstelling heeft verzocht. De examencommissie beoogde aan te geven dat de in eerste instantie door uw cliënt aangevraagde vrijstellingen zijn toegekend.
De examencommissie beoogde niet de in tweede instantie door uw cliënt aangevraagde vrijstellingen voor de volledige studiejaren 3 en 4 toe te kennen.”
2.8 [eiser] heeft tegen dit besluit van de examencommissie, tot afwijzing van een aantal van de door hem verzochte vrijstellingen voor het derde en vierde studiejaar, beroep ingesteld bij het College van Beroep van de Hogeschool Rotterdam. Bij uitspraak van 7 juli 2005 heeft het College het Beroep van de Hogeschool Rotterdam het beroep van eiser ongegrond geoordeeld.
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad :
a. te verklaren voor recht dat de Hogeschool bij brief d.d. 10 maart 2005 terecht aan eiser vrijstelling heeft verleend van alle door hem in de periode van 25 augustus 2001 t/m 15 juli 2004 verzochte onderwijseenheden in de cursusjaren 2 (2001-2002), 3 (2002-2003) en 4 (2003-2004) van de lerarenopleiding VO/BVE Engels;
en de Hogeschool te veroordelen om
b. aan [eiser] een certificaat te verstrekken, waaruit de onder a genoemde vrijstellingen blijken, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat de Hogeschool daarmee in gebreke blijft;
c. aan [eiser] schade te voldoen ten bedrage van € 4.855,-- ter zake van collegegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 199,72 per maand ter zake van inkomstenderving over de periode vanaf 1 november 2006 tot de maand waarin de Hogeschool aan de veroordeling van de vordering onder sub b heeft voldaan, te vermeerderen vanaf 1 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Het College van Beroep van de Hogeschool Rotterdam heeft ten onrechte zijn beroep tegen het besluit van de examencommissie ongegrond verklaard. Op grond van zijn individuele kwaliteiten, capaciteiten en bekwaamheden voldoet [eiser] aan de vereisten om voor de door hem verzochte vrijstellingen in aanmerking te komen.
3.2 [eiser] heeft meermalen vrijstelling verzocht van onderwijseenheden. De Hogeschool is tekortgeschoten in haar verplichting jegens [eiser] om ondanks zijn verzoeken en herhaalde aanmaningen niet binnen redelijke termijn te beslissen op zijn verzoeken tot vrijstelling.
3.3 In de brief van 10 maart 2005 heeft de Hogeschool aan [eiser] meegedeeld dat alle door hem verzochte vrijstellingen zullen worden verleend. Mede op basis van een telefoongesprek dat [eiser] op 11 november 2004 met [persoon1] heeft gevoerd, mocht [eiser] afgaan op de juistheid van die mededeling in de brief van 10 maart 2005. [eiser] maakt dan ook aanspraak op afgifte van het certificaat ter afronding van zijn studie.
3.4 [eiser] heeft in afwachting van de besluitvorming van de Hogeschool het volledige collegegeld over de jaren 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 voldaan, maar geen nadere onderwijseenheden kunnen volgen omdat voor hem niet duidelijk was welke onderwijseenheden hij nog zou moeten volgen. Door niet binnen redelijke termijn te beslissen op de door [eiser] verzochte vrijstellingen heeft hij schade geleden ter hoogte van het collegegeld over voornoemde collegejaren ad totaal € 4.855,--. [eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 17 mei 2005.
3.4 [eiser] heeft voorts schade geleden in de vorm van inkomensderving. Als gevolg van het feit dat [eiser] in 2005 zijn onderwijsbevoegdheid niet heeft behaald, is de arbeidsovereenkomst die hij had met de Lucia Petrus Mavo per 1 augustus 2006 niet verlengd. Sindsdien is hij werkloos en tot op heden is het zonder onderwijsbevoegdheid niet mogelijk gebleken ander werk te vinden. Gegeven het verschil tussen de hoogte van het inkomen dat [eiser] genoot bij de Lucia Petrus Mavo en de WW-uitkering die hij thans ontvangt, maakt [eiser] aanspraak op een vergoeding van € 199,72 per maand, te rekenen vanaf 1 november 2006 tot aan de maand waarin aan hem alsnog het certificaat zoals door hem gevorderd wordt verstrekt.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
De Hogeschool heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 De Hogeschool betwist dat zij is tekort geschoten in haar verplichtingen jegens [eiser]. Anders dan [eiser] stelt, zijn door zijn mentor, de heer Sleedoorn, geen toezeggingen gedaan met betrekking tot de verzochte vrijstellingen. De Hogeschool betreurt dat haar reactie op de vrijstellingsverzoeken van [eiser] zo lang is uitgebleven en heeft daarvoor excuus gemaakt. Er rust echter ook een eigen verantwoordelijkheid op de student. Indien [eiser] zich actiever had opgesteld zou hij er al spoedig achter zijn gekomen dat hij, buiten de door de examencommissie in haar brief van 7 mei 2005 aangegeven vrijstellingen, niet in aanmerking kon komen voor verdere vrijstellingen. Aan de hand van het studentenstatuut en de studiegids wist hij, althans had hij kunnen weten dat deeltijdstudenten slechts onder strikte voorwaarden voor vrijstelling in aanmerking komen.
4.2 Het uitblijven van een reactie van de Hogeschool op de vrijstellingsverzoeken van [eiser] kan er in ieder geval niet toe leiden dat alle vrijstellingen alsnog worden verleend. Immers, dit zou betekenen dat [eiser] zonder enige derde- en vierdejaars studieprestatie te verrichten aanspraak zou kunnen maken op zijn HBO getuigschrift. Dit is onbillijk en maatschappelijk onwenselijk.
4.3 [eiser] kan aan de brief van 10 maart 2005 en het uitblijven van eerdere reacties niet het vertrouwen ontlenen dat hij zou worden vrijgesteld van alle door hem nog te volgen tweede-, derde- en vierdejaars vakken. Dat de mededeling in de brief van 10 maart 2005 berustte op een vergissing en slechts betrekking had op de verzochte vrijstellingen voor het tweede studiejaar is kort na deze brief telefonisch aan [eiser] meegedeeld. Daarnaast had [eiser] kunnen en mogen verwachten dat voor het verkrijgen van een HBO diploma het volgen van onderwijs is vereist en dat niet volstaan kan worden met het verkrijgen van vrijstellingen.
4.4 De Hogeschool betwist dat zij verplicht is tot terugbetaling van het door [eiser] gevorderde collegegeld. [eiser] heeft het tweede studiejaar (2001-2002) grotendeels afgerond, zodat het niet reëel is om het collegegeld voor dat jaar in de schadeberekening mee te nemen. Ook het collegegeld voor het derde en vierde jaar is zij niet aan [eiser] verschuldigd. [eiser] heeft er zelf voor gekozen om geen gebruik te maken van de door de Hogeschool aangeboden cursussen, begeleiding en contactmogelijkheden.
4.5 De Hogeschool betwist dat sprake is van inkomensschade en haar gehoudenheid tot betaling daarvan aan [eiser]. De reden tot beëindiging van het dienstverband van [eiser] met de Lucia Petrus Mavo is onder meer gelegen in het feit dat [eiser] zijn tweede graads niveau Engels niet heeft behaald voor het einde van het schooljaar 2005-2006. Dat [eiser] zijn opleiding niet tijdig heeft afgerond komt voor rekening van [eiser] aangezien hij zelf verantwoordelijk is voor zijn opleiding. Er is geen oorzakelijk verband tussen het niet-behalen van zijn getuigschrift, het handelen van de Hogeschool en het ontslag door zijn werkgever.
Overigens is de vraag naar docenten Engels enorm en zijn juist ook studenten uiterst welkom. [eiser] kan op elk moment aan de slag als docent Engels in opleiding, zodat het feit dat hij sedert augustus 2006 geen inkomsten meer geniet uit dienstbetrekking maar slechts een WW-uitkering ontvangt voor zijn rekening en risico dient te blijven.
5 De beoordeling
5.1 Voor zover moet worden aangenomen dat [eiser] opkomt tegen de beslissing van het College van Beroep van de Hogeschool Rotterdam tot ongegrond verklaring van zijn beroep, wordt overwogen dat door hem niet nader is aangegeven op welke onderdelen die beslissing onjuist zou zijn. De enkele stelling dat hij naar zijn mening op basis van zijn individuele kwaliteiten, capaciteiten en bekwaamheden wel in aanmerking komt voor verlening van de door hem verzochte vrijstellingen, en derhalve het College van Beroep van de Hogeschool Rotterdam onjuist heeft beslist, biedt onvoldoende grondslag voor een inhoudelijke beoordeling van die beslissing.
5.2 De stelling van [eiser] dat de Hogeschool jegens hem is tekortgeschoten in haar verplichtingen door niet binnen redelijke termijn te reageren op zijn vrijstellingsverzoeken, wordt door de rechtbank begrepen als een beroep op onrechtmatig handelen van de Hogeschool, omdat niet is gesteld, noch gebleken, dat sprake is van schending van enige contractuele verplichting.
5.3 Als onbetwist staat vast dat [eiser] de Hogeschool bij herhaling schriftelijk heeft verzocht om te beslissen op door hem ingediende vrijstellingsverzoeken, waarbij wordt opgemerkt dat zijn eerste verzoek tot vrijstelling van onderwijseenheden voor het tweede studiejaar dateert van 25 augustus 2001. Pas op 11 november 2004 heeft [eiser] een reactie ontvangen van de examencommissie op zijn verzoeken tot vrijstelling. Gelet op het tijdverloop van ruim drie jaren tussen de indiening van het eerste verzoek van [eiser] en de reactie van de examencommissie van de Hogeschool kan de rechtbank, zelfs indien wordt aangenomen dat [eiser] naast het sturen van aanmaningsbrieven ook op andere wijze actie had kunnen ondernemen, niet anders concluderen dan dat door de Hogeschool niet binnen redelijke termijn is gereageerd en zij in zoverre jegens [eiser], die belang heeft bij een tijdige beslissing, onrechtmatig heeft gehandeld.
5.4 [eiser] stelt dat hij als gevolg hiervan schade heeft geleden in die zin dat hij over de jaren 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 collegegeld heeft betaald, maar geen onderwijseenheden heeft kunnen volgen omdat hij niet wist welke, vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn vrijstellingsverzoeken. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet althans niet volledig. Betaling van collegegeld is een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de door de Hogeschool aangeboden opleidingsfaciliteiten. Deze faciliteiten van de Hogeschool hebben over voornoemde collegejaren voor [eiser] ook opengestaan. Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt in afwachting van een beslissing van de examencommissie is een keuze van [eiser] waarvan de gevolgen in beginsel niet voor rekening komen van de Hogeschool. Daarentegen is, mede gezien het ‘voorstel voor afronding studie [eiser]’ d.d. 20 april 2007, overgelegd als productie 7 bij conclusie van dupliek, niet uit te sluiten dat indien de Hogeschool tijdig had beslist op de vrijstellingsverzoeken en [eiser] duidelijkheid had gehad omtrent de nog door hem te volgen onderwijsonderdelen, hij zijn certificaat in ieder geval binnen de reguliere studieduur van vier jaren had kunnen behalen. In zoverre acht de rechtbank toekenning van schadevergoeding ter hoogte van het collegegeld voor een studiejaar ad
€ 1.214,-- billijk, te vermeerderen met de overigens niet betwiste wettelijke rente vanaf 17 mei 2005. De vordering van [eiser] zal in zoverre worden toegewezen.
5.5 [eiser] stel zich voorts op het standpunt dat hij rechten kan ontlenen aan de toezegging van de examencommissie in haar brief van 10 maart 2005, in die zin dat alle door hem verzochte vrijstellingen aan hem dienen te worden verleend en aan hem een certificaat dient te worden versterkt. Dat deze toezegging berust op een misverstand zoals door de Hogeschool betoogd doet daaraan volgens [eiser] niet af omdat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op die toezegging.
5.6 Deze stelling wordt verworpen omdat zelfs indien komt vast te staan dat bij [eiser] gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dit er niet toe kan leiden dat aan [eiser] de gevraagde vrijstellingen worden verleend en het certificaat aan hem wordt afgegeven. Op grond van de beslissing van de examencommissie en het College van Beroep van de Hogeschool Rotterdam, wordt als vaststaand aangenomen dat [eiser] niet voldoet aan alle aan hem als docent VO/BVE Engels te stellen eisen, zodat het verlenen van de verzochte vrijstellingen en afgifte van het certificaat in strijd is met de daarvoor geldende examenvoorschriften en bovendien maatschappelijk onaanvaardbaar is. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Aangezien de gevorderde vergoeding van inkomensderving direct verband houdt met de gevorderde afgifte van het certificaat, zal ook dit deel van de vordering worden afgewezen.
5.7 Overigens is de rechtbank van oordeel dat de algemene zinsnede in de brief van 10 maart 2005 van de examencommissie onder de gegeven omstandigheden niet kan leiden tot een geslaagd beroep op gerechtvaardigd vertrouwen. [eiser] heeft op verschillende momenten, zonder daarover daadwerkelijk overleg te plegen met zijn mentor, vrijstelling verzocht voor een groot aantal onderwijsonderdelen voor het tweede studiejaar en voor het volledige derde en vierde studiejaar, steeds onder verwijzing naar het feit dat hij een “native speaker” is, hij als vakdocent Engels werkzaam is in de praktijk en door hem behaalde
‘Taaldorpen certificaten’. Het moet [eiser] bij het indienen van zijn verzoeken duidelijk zijn geweest dat integrale toewijzing van zijn verzoeken niet in de rede lag. Zijn hoofdzakelijk praktijkgerichte kennis bestrijkt immers niet de volledige lerarenopleiding VO/BVE Engels waarbinnen ook theoretische vakkennis moet worden opgedaan op het gebied van bijvoorbeeld grammatica, literatuur en didactische vaardigheden. Een en ander had hij ook kunnen begrijpen uit de studiegids, terwijl bovendien zijn mentor hem daarover desgevraagd bij van het indienen van zijn verzoeken had kunnen inlichten. Tenslotte is [eiser] kort na de brief van 10 maart 2005 op de hoogte gebracht van de vergissing die daarin is gemaakt.
5.8 Als grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt de Hogeschool om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 1.214,-- (zegge: duizendtweeonderdveertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2005, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Hogeschool bepaald op € 284,-- aan vast recht, en op € 1.356,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken.
Uitgesproken in het openbaar.
1580