
Jurisprudentie
BG2534
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers296061 / HA ZA 07-2890
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers296061 / HA ZA 07-2890
Statusgepubliceerd
Indicatie
Forum arresti. In dit internationale-bevoegdheidsincident is de vraag aan de orde of het door eiseres gelegde conservatoire beslag ten laste van gedaagde bevoegdheid van de rechtbank schept. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord, reeds omdat het beslag eerst na het uitbrengen van de dagvaarding is gelegd. EEX-Verordening (EEX-Vo). Artikel 7 Beslagverdrag 1952. Artikel 767 Rv.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 296061 / HA ZA 07-2890
Uitspraak: 29 oktober 2008 (bij vervroeging)
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging P&O NEDLLOYD LIMITED, thans genaamd Maersk Line UK Ltd.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P&O NEDLLOYD B.V.,
gevestigd te Rotterdam, thans genaamd Maersk B.V.,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat (voorheen procureur) mr. O.E. Meijer,
- tegen -
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging SARAH MARITIME LIMITED,
gevestigd in Panama,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat (voorheen procureur) mr. L.H. van Houten.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid met het enkelvoudige begrip "P&O" en gedaagde als "Sarah Maritime".
1 Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 10 december 2004 en de door P&O overgelegde producties;
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met één productie;
- incidentele conclusie van antwoord;
- de bij gelegenheid van de pleidooien d.d. 20 oktober 2008 overgelegde pleitnotities.
1.2
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden.
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1
De vordering van P&O luidt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Sarah Maritime veroordeelt om te betalen aan P&O alle door P&O geleden en nog te lijden schade als gevolg van de aanvaring tussen de ‘Hong Kong Express’ en de ‘Sarah Glory’ op 10 december 2002, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
2.2
Hieraan legt P&O onder meer volgende stellingen ten grondslag:
- op 10 december 2002 heeft zich in het Suezkanaal een aanvaring voorgedaan tussen de ‘Hong Kong Express’ en de ‘Sarah Glory’; daarbij is schade ontstaan aan containers en lading aan boord van de ‘Hong Kong Express’;
- Sarah Maritime is eigenaresse van de ‘Sarah Glory’;
- aan de aanvaring heeft de ‘Sarah Glory’ schuld gehad;
- P&O had ruimte gehuurd aan boord van de ‘Hong Kong Express’ en aldaar containers met lading doen laden; voor deze containers met lading zijn door P&O cognossementen, althans vrachtbrieven, afgegeven aan de ladingbelanghebbenden;
- als gevolg van de aanvaring is schade ontstaan aan een deel van deze containers met lading;
- P&O is door vorenbedoelde ladingbelanghebbenden aansprakelijk gesteld voor deze ladingschade, zodat P&O schade lijdt; verder lijdt P&O schade als gevolg van de beschadiging van de containers en in verband met het bestrijden van vorderingen waarmee zij geconfronteerd wordt;
- als schuldige partij aan de aanvaring is Sarah Maritime gehouden P&O schade te vergoeden die zij lijdt als gevolg van de aanvaring.
3 Het geschil in het bevoegdheidsincident
3.1
Sarah Maritime vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering van P&O kennis te nemen, met veroordeling van P&O in de kosten van deze procedure.
3.2
Hieraan legt Sarah Maritime ten grondslag - kort samengevat - dat er geen grond bestaat voor de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering van P&O.
3.3
P&O heeft de incidentele vordering van Sarah Maritime gemotiveerd betwist.
4 De beoordeling van de incidentele vordering
4.1
De dagvaarding in deze zaak is uitgebracht op 10 december 2004. Eerst nadien is door P&O ter verzekering van haar vordering te Rotterdam beslag gelegd ten laste van Sarah Maritime op de ‘Sarah Glory’, namelijk op 9 februari 2005, nadat de voorzieningenrechter van deze rechtbank daartoe op 8 februari 2005 verlof had verleend.
4.2
Voor zover de EEX-Verordening (EEX-Vo) al van toepassing is - partijen twisten bijvoorbeeld over de vraag of Sarah Maritime in de zin van artikel 60 EEX-Vo woonachtig is in een EEX-staat, namelijk Griekenland -, is gesteld noch gebleken dat deze rechtbank rechtsmacht heeft op grond van de EEX-Vo. Zo kan bijvoorbeeld op grond van deze verordening het leggen van het onderhavige beslag niet leiden tot bevoegdheid van deze rechtbank.
4.3
Voor zover de EEX-Vo toepassing mist, geldt het volgende.
4.4
Op grond van artikel 7 lid 1 van het Brussels Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (Trb. 1981, 165) (hierna: het Beslagverdrag) kan het leggen van conservatoir beslag op schepen leiden tot rechtsmacht van de rechter in het bodemgeschil, indien dit volgt uit de interne wet van de Staat waar het beslag is gelegd (zie de aanhef van genoemde bepaling) of - onder meer - indien de vordering in het bodemgeschil voortvloeit uit een aanvaring (zie onder d van genoemde bepaling). Van de Nederlandse interne wet als hiervoor bedoeld maakt artikel 767 Rv deel uit, inzake het forum arresti.
4.5
Voor zover het Beslagverdrag al van toepassing is - partijen zijn verdeeld over de vraag of de omstandigheid dat de ‘Sarah Glory’ niet de vlag voert van een Staat die partij is bij dit verdrag, namelijk Panama, van invloed is op de toepasselijkheid van dit verdrag -, kan het onderhavige beslag niet leiden tot bevoegdheid van deze rechtbank, nu uit artikel 7 lid 1 van het verdrag de eis voortvloeit dat ten tijde van het aanhangig maken van het bodemgeschil het beslag reeds is gelegd, welke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet.
4.6
Eenzelfde eis vloeit voort uit artikel 767 Rv.
4.7
Uit het bovenstaande volgt dat deze rechtbank geen rechtsmacht aan het beslag kan ontlenen. Aangezien andere omstandigheden die moeten leiden tot de rechtsmacht van deze rechtbank gesteld noch gebleken zijn, betekent een en ander dat de rechtbank onbevoegd is van de vordering van P&O kennis te nemen.
4.8
Als de in het ongelijk gestelde partij zal P&O in de proceskosten worden veroordeeld.
5 De beslissing
De rechtbank,
verklaart zich onbevoegd van de vordering van P&O kennis te nemen;
veroordeelt P&O in de proceskosten, die aan de zijde van Sarah Maritime zijn bepaald op
€ 251,-- aan vast recht en € 904,-- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
901/10