
Jurisprudentie
BG2723
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1440 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1440 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering toekenning ziekengeld door het Uwv. Er is een arbeidsovereenkomst voor tijdelijk los-vast dienstverband c.q. oproepmedewerker gesloten. Loondoorbetalingsverplichting werkgever.
Uitspraak
07/1440 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 januari 2007, 06/449 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Namens appellante is verschenen mr. Frissart-Kallenbach. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het Uwv geweigerd appellantes werknemer N. in verband met zijn ziekmelding per 17 mei 2005 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen op de grond dat appellante verplicht was het loon aan N. door te betalen. Het namens appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
10 februari 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is, voor zover thans nog relevant, in hoger beroep aangevoerd dat er op 17 mei 2005 geen arbeidsovereenkomst was tussen appellante en N. Appellante stelt dat N., met wie zij op 14 maart 2005 een voorovereenkomst tot het verrichten van oproeparbeid als warehousemedewerker had gesloten, slechts een keer is opgeroepen, dat die oproep duurde van 14 maart 2005 tot en met 13 mei 2005 en dat per 13 mei 2005 de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat N. drie keer is opgeroepen, zodat na 13 mei 2005 hoe dan ook geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
4. Het Uwv stelt hiertegenover dat de arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt als een oproepovereenkomst zonder verschijningsplicht. Per opdracht was sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Week voor week werd door de werkgever beoordeeld welke werknemers in de komende week zouden worden ingedeeld. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat elke opdracht een week duurde. Na drie oproepen, dat wil zeggen per 4 april 2005 en in ieder geval per 25 april 2005, is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan en gelet daarop diende appellante aan N. bij ziekte het loon door te betalen, aldus het Uwv.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1 Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW bepaalt, onder meer, dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij die arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.1. De Raad stelt vast dat appellante en N. op 14 maart 2005 een zogenoemde “Arbeidsovereenkomst voor tijdelijk los-vast dienstverband c.q. oproepmedewerker” (hierna: de overeenkomst) hebben gesloten. Blijkens artikel 2a van de overeenkomst ontstaat de arbeidsverhouding op het moment, dat de werknemer de werkzaamheden verricht en wordt deze aangegaan voor de duur van elke opdracht. Artikel 3b van de overeenkomst bepaalt dat beloning alleen verschuldigd is over de tijden waarop en gedurende de werknemer arbeid heeft verricht en nimmer indien er geen arbeid wordt verricht, wat daarvan ook de oorzaak moge zijn.
5.2.2. Naar het oordeel van de Raad is de overeenkomst een zogenoemde voorovereen-komst op grond waarvan appellante en N. met betrekking tot de duur van elke opdracht een afzonderlijke overeenkomst tot het verrichten van arbeid hebben gesloten en is telkens wanneer N. gehoor gaf aan een oproep een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ontstaan.
5.3.1. Ingevolge artikel 7:668a, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW geldt vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
5.3.2. Appellantes standpunt dat nu N. net als haar vaste werknemers per week werd ingeroosterd, sprake was van 1 oproep volgt de Raad niet. Gelet op de tekst en strekking van de overeenkomst ontstond in het geval van N. iedere week waarin hij werd ingeroosterd en hij daadwerkelijk verscheen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat N. in de periode van 14 maart 2005 tot 13 mei 2005 iedere week werd ingeroosterd kan hier niet aan afdoen. Dit betekent dat met ingang van de vierde week, derhalve per 4 april 2005, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en dat appellante gehouden was bij ziekte van N. het loon aan hem door te betalen. De omstandigheid dat N. na 13 mei 2005 feitelijk niet meer is opgeroepen maakt dit niet anders, nu niet is gebleken dat de onderhavige arbeidsovereenkomst voor 17 mei 2005 op enigerlei wijze was beëindigd.
5.4. Hetgeen in 5.2 en 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv N. ter zake van zijn ziekmelding per 17 mei 2005 terecht ziekengeld heeft geweigerd. De uitspraak van de rechtbank dient dan ook te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
RB