Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3317

Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2034 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep.


Uitspraak

07/2034 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2007, 06/5654 en 07/227 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 28 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Bij brief van 17 juni 2008 heeft mr. Kuhn namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het College te veroordelen in de proceskosten. Het College heeft de Raad bij brief van 28 juni 2008 een reactie hierop doen toekomen, zonder gebruik te maken van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. De Raad stelt vast dat het College in zijn nieuwe besluit op bezwaar van 8 april 2008 alsnog heeft besloten de bezwaren van appellant tegen de beschikking van 21 februari 2006 gegrond te verklaren. Het College volgt daarbij de rechtbank in haar oordeel - opgenomen in de uitspraak van 24 januari 2008 met reg.nr. 06/3784 - dat de bijstand van appellant ten onrechte met ingang van 5 april 2005 is ingetrokken, omdat niet is aangetoond dat appellant nog werkzaamheden voor het bedrijf ASB verrichtte. Het College overweegt dat hiermee tevens de terugvordering van € 7.277,92 vervalt en dat appellant, in aanvulling op de toekenning per 28 november 2006 van bijstand naar de norm van een alleenstaande, ook over de maanden 5 april 2005 tot en met 27 november 2006 nog recht heeft op deze uitkering. Nu het College bij besluit op bezwaar van 8 april 2008 heeft erkend dat aldus aan appellant is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het College te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op, € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Voorts merkt de Raad op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellant zich niet een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot het College kan wenden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Veroordeelt het College in de kosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door gemeente Amsterdam aan de griffier van de Raad. Deze uitspraak is gedaan door Th.C van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) N.L.E.M. Bynoe. KR