Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3333

Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/755105-05; 09/862506-07; 09/862518-07 (ttz gev)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inleidende dagvaarding III ten aanzien van onderdeel 'althans redelijkerwijs moest vermoeden' innerlijk tegenstrijdig en in zoverre nietig. Niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding I, II en II tenlastegelegde heeft begaan. Vrijspraak. Verdachte is in 2002 door medeverdachte [verdachte 1] (zie LJN: BG1998) benaderd met het verzoek om voorzitter te worden van Stichting [B], die - kortweg - gelden ging beheren ten behoeve van de gehandicaptenzorg. Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van voorzitter op verzoek van [medeverdachte 1], die als bemiddelaar aan de Stichting was verbonden, enige stukken met betrekking tot aanvragen tot geldleningen onder rijksgarantie ondertekend. Niet is gebleken dat verdachte bij de ondertekening van de stukken door hem wist, ook niet in voorwaardelijke zin, van het frauduleuze karakter van de betrokken gelden en van het misleidende karakter van de betreffende stukken. In juni/juli 2001 werd verdachte geconfronteerd met een bedrag van fl. 29.750,00 en fl. 35.105,00 op zijn bankrekening afkomstig van Stichting [X]. [Medeverdachte 1] heeft medegedeeld dat de betreffende bedragen abusievelijk op verdachtes rekening gestort en verdachte verzocht de bedragen door te storten naar zijn privérekening. Verdachte heeft aan dit verzoek voldaan. Niet is gebleken dat verdachte wist, ook niet in voorwaardelijke zin, dat deze bedragen door [medeverdachte 1] verduisterd waren en/of van misdrijf afkomstig waren.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummers 09/755105-05; 09/862506-07; 09/862518-07 (ttz gev) 's-Gravenhage, 24 oktober 2008 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, adres: [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 tot en met 10 oktober 2008, 1 maart 2007 en 3 maart 2006. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie, mr. E.I. Schuijer, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij (gewijzigde) dagvaarding met parketnummer 09/755105-05 (dagvaarding I) onder 3, bij (gewijzigde) dagvaarding met parketnummer 09/862506-07 (dagvaarding II) onder eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding I onder 1. 2. bij dagvaarding II onder tweede alternatief/cumulatief, en bij (gewijzigde) dagvaarding III tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht De telastlegging. Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat: Dagvaarding I 1. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 17 december 2002 althans in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 4 oktober 2005 te [P1] en/of [P6] en/of [P2] en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een of meerdere: - brief en/of brieven (minuut) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of heeft laten opmaken en/of vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - (inzake leningnummer [nummer] (BNG nummer 96005) ten bedrage van 4.838.835 euro aangevraagd door Stichting [B], doc 241) - in een brief (doc 33), gedateerd 9 september 2002, opgenomen/ingevuld en/of doen laten invullen/opnemen dat de Stichting [B] ([verdachte]) verzoekt rijksgarantie af te geven voor de financiering van projecten voor een bedrag van 4.838.825 euro en dat de voorzieningen genoemd in de bijlage (doc 34) eigendom zijn van de Stichting en/of dat geschrift heeft voorzien van een (valse/vervalste) handtekening(en) (zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat/die geschrift(en)) en/of - in een brief (doc 39), gedateerd 7 december 2002, opgenomen/ingevuld en/of doen laten invullen/opnemen dat de overeenkomst van geldlening door Stichting [B] [verdachte]) wordt toegezonden aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ([verdachte 3]) met het verzoek de overeenkomst in behandeling te nemen en/of dat geschrift heeft voorzien van een (valse/vervalste) handtekening(en) (zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat/die geschrift(en)) zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; en/of hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 17 december 2002 althans in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 4 oktober 2005 te [P1] en/of [P6] en/of [P2] en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt (van) een of meer vals(e) en/of vervalst(e) - brief en/of brieven (minuut) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat/die overeenkomst (en) en/of geschrift(en) is/zijn overlegd bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Bank Nederlandse Gemeenten en/of het Ministerie van Financiën en/of de Directie Gehandicaptenbeleid van het ministerie van VWS en/of (een) andere (financiële) instelling en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (inzake leningnummer [nummer] (BNG nummer 96005) ten bedrage van 4.838.835 euro aangevraagd door Stichting [B], doc 241) - in een brief (doc 33), gedateerd 9 september 2002, stond vermeld dat de Stichting [B] ([verdachte]) verzoekt rijksgarantie af te geven voor de financiering van projecten voor een bedrag van 4.838.825 euro en dat de voorzieningen genoemd in de bijlage (doc 34) eigendom zijn van de Stichting en/of - in een brief (doc 39), gedateerd 7 december 2002, stond vermeld dat de overeenkomst van geldlening door Stichting [B] [verdachte]) wordt toegezonden aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ([verdachte 3]) met het verzoek de overeenkomst in behandeling te nemen; art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 4 oktober 2005 te [P1] en/of [P6] en/of [P2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens), met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door gebruik te maken van (valse/vervalste) aanvra(a)g(en) voor het verstrekken van leningen en/of verzoek(en) tot het afgeven van rijksgarantie(s) en/of geldleningsovereenkomst(en) en/of brief en/of brieven (minuut) en/of akte(n) van borgstelling en/of schuldbekentenis(sen), en/of doordat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), het deden voorkomen dat - de Stichting [B] (Transmurale en Semimurale Voorzieningen) eigenaar was van, althans gerechtigd was tot het bezwaren van onroerend goed van (een) zorginstelling(en) en/of - de Stichting [B] (Transmurale en Semimurale Voorzieningen) projecten zou financieren in de gezondheidszorg waarvoor een rijksgarantie kon worden afgegeven, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Bank Nederlandse Gemeenten en/of het Ministerie van Financiën en/of de Directie Gehandicaptenbeleid van het ministerie van VWS en/of (een) andere (financiële) instelling heeft bewogen tot het verstrekken van leningen onder rijksgarantie en/of heeft opgelicht hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) - (een) verzoek(en) tot het verstrekken van leningen onder rijksgarantie gedaan, waarbij onjuiste gegevens werden opgegeven (waaronder de eigendom van de voorzieningen en/of de bestemming van de te verstrekken gelden) en/of - valse stukken overlegd (waaronder (een) (geantedateerde) aanvra(a)g(en) voor het verstrekken van leningen en/of verzoek(en) tot het afgeven van rijksgarantie(s) en/of geldleningsovereenkomst(en) en/of brief en/of brieven (minuut) en/of akte(n) van borgstelling en/of schuldbekentenis(sen) en/of een of meer ander(e) stuk(ken) en/of geschrift(en)) en/of - door misbruik /gebruik/omkoping van (natuurlijke)contactpersonen binnen de organisatie de administratieve procedure voor het verstrekken van leningen niet gevolgd en/of (een) dossier(s) bij het Ministerie van Volksgezondheid niet gecompleteerd met de aanvra(a)g(en) voor het verstrekken van leningen en/of de gunningsbrief en/of gunningsbrieven en/of de aanvra(a)g(en) niet gedaan en afgewikkeld conform de voorgeschreven procedure(s) en/of - (een) Stichting [B] opgericht, die uitsluitend diende als dekmantel voor het verwerven van de onder rijksgarantie verstrekte leningen en/of die in strijd handelde met de doelstelling(en) in artikel 2 van de oprichtingsakte en/of een bankrekeningnummer behorend bij deze Stichting geopend (67.47.49.219), dat nooit andere inkomsten heeft gekend dan de gelden van de onder rijksgarantie verstrekte leningen (o.a. doc 172, 188) en/of - de onder rijksgarantie verstrekte geldlening(en) niet heeft gebruikt voor de doelstelling(en) in de zorgsector, waarvoor de gelden verstrekt zijn/worden en/of bestemd zijn waardoor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Bank Nederlandse Gemeenten en/of het Ministerie van Financiën en/of de Directie Gehandicaptenbeleid van het ministerie van VWS (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; art 326 Wetboek van Strafrecht 3. hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 4 oktober 2005 te [P1] en/of [P6] en/of [P2] en/of elders in Nederland, (als bestuurder en/of oprichter) heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit de (rechts)personen: - [verdachte 1] en/of - [verdachte 3] en/of - [verdachte 2] en/of - [verdachte 6] en/of - [verdachte 4] en/of - Stichting [B] (Transmurale en Semimurale Voorzieningen) en/of - (Stichting) [C] Holding (BV) en/of - (Beheer- en Exploitatiemaatschappij) [D] BV en/of - een of meer ander(e) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het valselijk opmaken of vervalsen van geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht) en/of - het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften als ware die echt en onvervalst (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht) en/of - het door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, bewegen van iemand tot afgifte van een goed, het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of - van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergen of verhullen, dan wel verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft dan wel een voorwerp verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten of ervan gebruikmaken, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf (artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht); art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht dagvaarding III hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 4 oktober 2005 te [P1] en/of [P6] en/of [P2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) van een voorwerp, te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en), a) ter hoogte van 21.921.459,48 euro en/of 20.239.759,-- euro en/of b) ter hoogte van 5.600.000,-- euro (doc 160 en 441) en/of c) ter hoogte van 3.750.000,-- euro (doc 160 en 442) en/of d) ter hoogte van 4.800.000,-- euro (doc 160 en 440) en/of e) ter hoogte van 1.500.000,-- euro (doc 160 en 437) en/of f) ter hoogte van 1.675.000,-- euro (doc 160 en 438) en/of g) ter hoogte van 4.242.500,-- euro (doc 160 en 439) en/of h) ter hoogte van 118.000,-- euro (doc 160 en 436),althans enig geldbedrag afkomstig uit fraude gepleegd ten laste van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Bank Nederlandse Gemeenten de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) was of wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die bedrag(en) - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit het misdrijf; art 420(qua)ter Wetboek van Strafrecht art 420ter Wetboek van Strafrecht art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht dagvaarding II hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van juni 2001 tot en met augustus 2001, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van augustus 1996 tot en met september 2005, te [P1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) van een voorwerp, te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (ZD 3.5), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) was of wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl hij wist dat dat/die bedrag(en) - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit het misdrijf; en/of hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van juni 2001 tot en met augustus 2001, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van augustus 1996 tot en met september 2005, te [P1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) (een) geldbedrag(en), te weten - (ZD 3.5) fl. 29.750,--, op of omstreeks 25 juni 2001 (en/of 6 juli 2001) van Stichting [X] (en/of aan [verdachte 1]) en/of - (ZD 3.5) fl. 35.105,--, op of omstreeks 25 juni 2001 (en/of 6 juli 2001) van Stichting [X] (en/of aan [verdachte 1]) althans geld, althans enig goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) geldbedrag(en), wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen), althans opzettelijk uit de opbrengst van (de) door misdrijf verkregen geldbedrag(en), en/of (enig) goed(eren) voordeel heeft getrokken en/of van het plegen van heling een gewoonte heeft gemaakt; art 420 ter Wetboek van Strafrecht art 420 bis Wetboek van Strafrecht art 416 Wetboek van Strafrecht art 417 (bis) Wetboek van Strafrecht art 420 Wetboek van Strafrecht Geldigheid inleidende dagvaarding Dagvaarding III De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Ten laste is gelegd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, mitsdien aan een feit waartoe opzet is vereist. Dit feit zou, blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging, door verdachte zijn begaan, ten aanzien van de vermelde geldbedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De subsidiaire vermelding dat verdachte, zo hij van de criminele herkomst van de gelden niet wist, hij die criminele herkomst van de gelden toch had moeten vermoeden, duidt op culpoos gedrag en niet op opzet. Zelf als zou komen vast te staan dat verdachte dit vermoeden redelijkerwijs had moeten bekomen, kan dit dan ook niet leiden tot de tenlastgelegde kwalificatie. Ten aanzien van het onderdeel van de beschrijving van de verweten gedraging 'althans redelijkerwijs moest vermoeden' is de tenlastelegging dan ook innerlijk tegenstrijdig. In zoverre is de dagvaarding nietig. Ontvankelijkheid officier van justitie Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging. De officier van justitie heeft volgens de raadsman in dagvaarding II en dagvaarding III dezelfde feiten tenlastegelegd. De rechtbank overweegt het volgende. Bij dagvaarding III is de tenlastelegging toegespitst op gewoontewitwassen ten aanzien van de bedragen, die zien op de "fraude" met betrekking tot het Sequoiadossier. Bij dagvaarding II is de tenlastelegging toegespitst op gewoontewitwassen met betrekking tot de bedragen, zoals opgenomen in zaaksdossier 3.5, dat deel uitmaakt van het Kastanjedossier. Derhalve is geen sprake van een inhaaldagvaarding. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vervolging. Vrijspraak. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 3 en bij dagvaarding II onder eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde wordt vrijgesproken. De rechtbank acht met de officier van justitie deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij de dagvaardingen I overig, II overig en III is tenlastegelegd, zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Met betrekking tot het dossier Sequoia Dagvaarding I en III Op dagvaarding I wordt verdachte onder 1. verweten dat hij met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd en deze valse geschriften mede heeft gebruikt om de oplichting, zoals tenlastegelegd onder 2. te plegen. Vervolgens wordt hem bij dagvaarding III verweten dat hij er een gewoonte van heeft gemaakt om de bedragen, verkregen uit de hiervoor genoemde oplichting, mede te witwassen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is van het volgende gebleken. Verdachte is in 2002 door medeverdachte [verdachte 1] benaderd met het verzoek om voorzitter te worden van een Stichting, die - kortweg - gelden ging beheren ten behoeve van de gehandicaptenzorg. Verdachte, die [verdachte 1] al enige jaren kende, stemde toe. De Stichting, genaamd [B], werd in mei 2002 opgericht en op 15 juli 2002 werd verdachte als voorzitter van de Stichting ingeschreven. Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van voorzitter op verzoek van [verdachte 1], die als bemiddelaar aan de Stichting was verbonden, enige stukken met betrekking tot aanvragen tot geldleningen onder rijksgarantie ondertekend. Niet is gebleken dat verdachte bij de ondertekening van de stukken door hem wist, ook niet in voorwaardelijke zin, van het frauduleuze karakter van de betrokken gelden en van het misleidende karakter van de betreffende stukken. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken. Met betrekking tot het dossier Kastanje Dagvaarding II Verdachte wordt onder tweede alternatief/cumulatief verweten dat hij een tweetal bedragen voorhanden heeft gehad, welke bedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte op enig moment in juni/juli 2001 werd geconfronteerd met een bedrag van fl. 29.750,00 en fl. 35.105,00 op zijn bankrekening afkomstig van Stichting [X] Nederland. [verdachte 1] heeft medegedeeld dat de betreffende bedragen abusievelijk op verdachtes rekening gestort. [verdachte 1] heeft verdachte verzocht de bedragen door te storten naar zijn privérekening. Verdachte heeft aan dit verzoek voldaan. Niet is gebleken dat verdachte wist, ook niet in voorwaardelijke zin, dat deze bedragen door [verdachte 1] verduisterd waren en/of van misdrijf afkomstig waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan genoemd tenlastegelegd strafbare feit en zal hij daarvoor worden vrijgesproken. Beslissing. De rechtbank, verklaart de inleidende dagvaarding III, voor zover deze ziet op de woorden "althans redelijkerwijs moest vermoeden" nietig; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I, II en III heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Hoek, voorzitter, E.F. Brinkman en H.J.M. Smid-Verhage, rechters, in tegenwoordigheid van V.R.G.D. Boel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2008.