
Jurisprudentie
BG3346
Datum uitspraak2008-10-27
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805961/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805961/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Arnhem (hierna: de raad) bij besluit van 17 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Merwedestraat en omgeving".
Uitspraak
200805961/2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de werkgroep woonomgeving Presikhaaf 1, gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Arnhem (hierna: de raad) bij besluit van 17 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Merwedestraat en omgeving".
Tegen dit besluit heeft de werkgroep woonomgeving Presikhaaf 1 (hierna: de werkgroep) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State eveneens ingekomen op 4 augustus 2008, heeft de werkgroep de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2008 waar de werkgroep, vertegenwoordigd door [secretaris] en [voorzitter] van de werkgroep, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Verder is de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Paling en R. Slippens, ambtenaren in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
Mede gelet op hetgeen in het huishoudelijk reglement wijkbeheer Presikhaaf van december 2004 omtrent de werkgroep staat vermeld, is de voorzitter voorshands van oordeel dat de werkgroep een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is, gericht op het in stand houden en verbeteren van de leefbaarheid in de wijk Presikhaaf 1, en dat zij in zoverre als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.3. De werkgroep voert aan dat het verkennend en nader bodemonderzoek Merwedestraat ongenummerd te Arnhem van 5 mei 2007 ten onrechte niet eerder ter inzage is gelegd dan bij de bekendmaking van het bestreden besluit.
2.3.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing, aangevuld met enkele voorschriften. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage. Ingevolge artikel 26 van de WRO wordt ook het vastgestelde plan ter inzage gelegd. Artikel 23, eerste lid, onder a, van de WRO is van overeenkomstige toepassing.
2.3.2. Niet in geschil is dat het bodemonderzoek van 5 mei 2007 moet worden aangemerkt als een op het (ontwerp)plan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling van het (ontwerp)plan.
Volgens de raad is met het (ontwerp)plan voormeld bodemonderzoek ter inzage gelegd. De raad heeft in dit verband gewezen op een zogenoemd overdrachtsformulier waarin staat vermeld dat onder meer de milieuaspectenstudie ter inzage is gelegd. Nu in het overdrachtsformulier niet staat vermeld dat het bodemonderzoek van 5 mei 2007 een onderdeel vormde van de milieuaspectenstudie, kan hieruit naar het oordeel van de voorzitter niet met zekerheid worden afgeleid dat het desbetreffende onderzoek ter inzage is gelegd. Gelet hierop is het niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat is gehandeld in strijd met artikel 23 dan wel 26 van de WRO in samenhang bezien met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb.
2.4. De werkgroep voert aan dat ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan het door de raad aangenomen amendement over de uit te voeren groencompensatie vanwege in het plangebied gekapte bomen.
2.4.1. In de vergadering van de raad op 17 december 2007 is het volgende amendement aangenomen:
"Toe te voegen aan paragraaf 5.8 Groenstructuur:
Groencompensatie
Voor de kap in november 2004 is (destijds) geen groencompensatie toegepast. Het bedrijventerrein Merwedestraat e.o. is globaal 4 hectare groot en daarom dient de groencompensatie binnen dit project berekend te worden. Het hieruit voortvloeiende extra groen moet een toegevoegde waarde hebben bovenop de al ingeplande groenstructuren en -elementen". In het besluit van de raad van 17 december 2007, kenmerk 2007.0.092.484, waarbij het plan is vastgesteld, wordt geen melding gemaakt van het amendement. De tekst van paragraaf 5.8 van de plantoelichting is evenmin aanpast naar aanleiding van het amendement. Verder is naar het oordeel van de voorzitter de tekst van het amendement voor meer dan één uitleg vatbaar als het gaat over de vraag waar de groencompensatie dient te worden gerealiseerd. Indien de raad heeft beoogd om de groencompensatie binnen het plangebied te realiseren, is niet uitgesloten dat in verband hiermee eveneens de plankaart of de planvoorschriften hadden moeten worden aangepast. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het bestreden besluit een uitbreiding van het groene areaal binnen het plangebied ten behoeve van de compensatie van 165 bomen een wijziging van het plan zou betekenen. Gezien het voorgaande is niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat in zoverre is gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 13 juni 2008, kenmerk 2008-000914;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij de werkgroep woonomgeving Presikhaaf 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 33,98 (zegge: drieëndertig euro en achtennegentig cent); het dient door de gemeente Arnhem aan de werkgroep woonomgeving Presikhaaf 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Arnhem aan de werkgroep woonomgeving Presikhaaf 1 het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2008
399.