Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3354

Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806913/1 en 200806913/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland (hierna: het college) [appellant], onder aanzegging van bestuursdwang, gelast de meerpaal in het water bij het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.


Uitspraak

200806913/1 en 200806913/2. Datum uitspraak: 28 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaken nrs. 08/1453 en 08/1454 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 8 september 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland (hierna: het college) [appellant], onder aanzegging van bestuursdwang, gelast de meerpaal in het water bij het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 september 2008, verzonden op 9 september 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, en P. Sterk, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A.E. Poepjes en mr. A. Daan, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de meerpaal in strijd is met het gebruiksvoorschrift van het ter plaatse geldende en op 8 mei 2008 in werking getreden bestemmingsplan "Frieslandpark-Brekkenweg". Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gebruik desalniettemin is toegestaan ingevolge het gebruiksovergangsrecht van dit bestemmingsplan. Hiervoor is relevant of het gebruik onder het hiervoor geldende bestemmingsplan "Frieslandpark 1993" (hierna: het bestemmingsplan) rechtens kon worden gewraakt. 2.3. Ingevolge het bestemmingsplan rustte op het perceel de bestemming "water". Ingevolge artikel 6, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "water" bestemd voor watergangen ten behoeve van het verkeer te water en de waterhuishouding met daarbij behorende andere bouwwerken. Ingevolge artikel 6, onder B, mogen, voor zover hier van belang, op de tot "water" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor aanlegsteigers geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan binnen de van de aanduiding "aanlegsteigers toegestaan" voorziene gronden. Ingevolge artikel 15 is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. 2.4. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het gebruik van de meerpaal in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "water". Een redelijke uitleg van "verkeer" in het planvoorschrift brengt, in aansluiting op het algemeen taalgebruik, mee dat hiermee het gebruiken van het water voor het maken van verkeersbewegingen wordt bedoeld. Nu [appellant] de meerpaal op het perceel heeft aangebracht met als doel om zijn vaartuig te kunnen aanmeren, is geen sprake van verkeer in vorenbedoelde zin. Anders dan [appellant] heeft betoogd, is hierbij niet relevant dat het vaartuig regelmatig elders wordt aangemeerd. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat deze uitleg bovendien in overeenstemming is met paragraaf 3.3 van de toelichting, waarin is aangegeven dat voor de meerderheid van de woningen, direct aan het water gesitueerd, de mogelijkheid aanwezig is een boot bij de woning af te meren door toe te staan dat enerzijds aanlegsteigers en anderzijds insteekhavens worden gerealiseerd. Ten aanzien van de overige woningen geldt dat er ligplaatsen voor boten zijn gereserveerd in de centrale jachthaven en in enige kleine, verspreid gelegen, aanleghavens. Deze uitleg van het planvoorschrift strookt eveneens met de toelichting behorende bij artikel 6, waarbij is aangegeven dat de bestemming "water" de waterpartijen regelt en de daarbij behorende andere bouwwerken in het plangebied, met uitzondering van de jachthaven. Indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "aanlegsteigers toegestaan" is, aldus het bepaalde in de toelichting, het mogelijk dat aanlegsteigers worden gebouwd ten behoeve van eigen aanleggelegenheid voor aanwonenden. Deze uitleg van het planvoorschrift sluit tevens aan bij de indeling op de plankaart. Aan het bepaalde in artikel 6, onder B, van de planvoorschriften kan, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen zelfstandige betekenis worden toegekend, daar dit voorschrift moet worden uitgelegd in het licht van vorenbedoelde systematiek van het bestemmingsplan waarbij een onderscheid is gemaakt tussen water dat bevaarbaar moet blijven en water dat gebruikt mag worden voor het aanleggen van vaartuigen, namelijk daar waar de nadere aanduiding "aanlegsteigers toegestaan" of "insteekhavens toegestaan" geldt. Nu ter plaatse geen nadere aanduiding gold, is het gebruik van de meerpaal als aanmeerplaats voor een vaartuig in strijd met de bestemming en heeft het college het gebruik rechtens kunnen wraken. 2.5. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college terzake handhavend kon optreden. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Van Driel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008 414.