
Jurisprudentie
BG3363
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802098/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802098/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 januari 2008, nr. 1312221, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) bij besluit van 21 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Op den Bosch 3, Maashees".
Uitspraak
200802098/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2008, nr. 1312221, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) bij besluit van 21 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Op den Bosch 3, Maashees".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar [appellanten] zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door P.G.C. Claassen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door P.J. Smit.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een recreatieterrein, waarbij de bouw van 35 recreatiewoningen, een sauna-, beauty- en fitnesscentrum met horecavoorzieningen en een inpandige bedrijfswoning mogelijk worden gemaakt.
2.3. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Zij voeren aan dat het plan leidt tot een intensivering van de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik. Gelet hierop vrezen zij dat het plan leidt tot een beperking van de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van hun tuinbouwbedrijven op de percelen Op den Bosch 4 en 8. Voorts stellen zij dat in het plan ten onrechte niet een verbod op permanente bewoning door seizoenarbeiders en asielzoekers is opgenomen.
Verder stellen zij dat in het plan niet is voorzien in een voldoende afschermende groenstrook rondom het terrein. Daartoe voeren zij aan dat de oppervlakte van de groenstrook in het vorige plan met het voorliggende plan wordt teruggebracht. Volgens hen is een groenstrook van ten minste 10 meter breed noodzakelijk en is de voorziene breedte van 2 meter ter hoogte van hun perceel, waar een parkeerterrein voor personeel is geprojecteerd, dan ook onvoldoende. In dit verband stellen zij ook dat het plan ten onrechte in de mogelijkheid voorziet om ter plaatse van de groenstrook een geluidsscherm op te richten, dat hun huidige uitzicht zal aantasten.
Daarnaast betogen zij dat de bestaande woning Op den Bosch 3a ten onrechte niet in het plan is opgenomen. Volgens hen leidt dit ertoe dat in de toekomst kan worden verzocht om een tweede bedrijfswoning, terwijl deze reeds aanwezig is en als zodanig wordt gebruikt. Voorts stellen zij dat deze woning ten gevolge van het plan als burgerwoning wordt aangemerkt, hetgeen vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen kan opleveren voor hun bedrijfsvoering.
Ten slotte stellen zij dat het plan leidt tot een toename van het autoverkeer, waardoor zij vrezen dat een groter aantal dassen zal worden overreden. Ook stellen zij dat het plan leidt tot een aantasting van het leefgebied van beschermde amfibieën en watervogels. Volgens hen is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor deze soorten.
2.4. Het college heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
Het college stelt voorop dat het plangebied reeds sinds 1973 een verblijfsrecreatieve bestemming heeft en dat op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse 25 stacaravans mochten worden geplaatst. Het voorliggende plan voorziet niet in een vergroting van de totale omvang van het terrein, zodat volgens het college geen belemmering zal optreden voor de bestaande bedrijfsvoering van [appellanten].
Voorts acht het college van belang dat het plan voorziet in een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande situatie.
Verder stelt het college dat met het bestemmingsplan en het beplantingsplan voldoende aannemelijk is dat zal worden voorzien in een goede landschappelijke en visuele afscherming van het terrein.
Ten aanzien van de woning Op den Bosch 3a stelt het college dat deze niet in het plan is opgenomen, omdat deze reeds geruime tijd niet meer wordt gebruikt ten behoeve van het recreatieterrein.
2.5. Hoewel het plan voorziet in een intensivering van de toegelaten bebouwing ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, in die zin dat - in plaats van 25 stacaravans, een horecagelegenheid en twee bedrijfswoningen - de bouw van 35 recreatiewoningen, een saunacentrum met beauty- en fitnessvoorzieningen, horecavoorzieningen en een inpandige bedrijfswoning is toegelaten, is de omvang van het gebied met een recreatieve bestemming niet vergroot ten opzichte van het vorige plan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de tuinbouwbedrijven van [appellanten] ten gevolge van het plan in hun bestaande bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt.
Voorts is blijkens het verhandelde ter zitting niet in geschil dat het plan niet voorziet in een toename van de totale toegelaten bebouwingsoppervlakte ten opzichte van het vorige plan. Daarnaast was ook op basis van het vorige plan gedurende het gehele jaar verblijfsrecreatief gebruik toegelaten. Verder is in het plan bepaald dat de gebruikers van de recreatiewoningen hun eerste woning of hoofdverblijf elders dienen te hebben, zodat het door [appellanten] gevreesde gebruik voor permanente bewoning niet is toegelaten.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare intensivering van de bebouwing en het gebruik.
2.6. Wat betreft de groenstrook rondom het recreatieterrein is niet in geschil dat de totale voorziene oppervlakte hiervan kleiner is dan in het voorheen geldende plan, hetgeen met name verband houdt met de realisering van een parkeerterrein voor personeel aan de zijde van de weg Op den Bosch. Ter zitting is niet weersproken dat dit parkeerterrein, gezien het aantal personeelsleden, noodzakelijk is en niet binnen de groenstrook kan worden gerealiseerd. Voorts is gebleken dat de desbetreffende gronden ook in de bestaande situatie worden gebruikt als parkeerterrein.
Voor zover het plan de realisering van een geluidsscherm in de groenstrook mogelijk maakt, is ter zitting vanwege de raad toegelicht dat deze mogelijkheid is opgenomen ter voorkoming van eventuele geluidhinder voor de woning direct ten noorden van het plangebied, derhalve niet aan de zijde van de wegen Grotestraat - de Breid en Op den Bosch, waar de bedrijven met bedrijfswoningen van [appellanten] zijn gevestigd.
2.7. De voormalige bedrijfswoning Op den Bosch 3a is niet in het plan opgenomen. Anders dan [appellanten] stellen, leidt dit er niet toe dat de realisering van een extra bedrijfswoning binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, nu op basis van het plan ten hoogste één bedrijfswoning is toegelaten. Voorts betekent dit evenmin dat deze voormalige bedrijfswoning op basis van dit plan als burgerwoning wordt aangemerkt. Ter zitting is vanwege de raad toegelicht dat deze woning zal worden opgenomen in het nog vast te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied. In dat kader zal moeten worden beoordeeld of het in strijd is met het provinciale beleid om deze woning als burgerwoning te bestemmen en of dat belemmeringen oplevert voor de bedrijfsvoering van [appellanten], zoals zij hebben aangevoerd.
2.8. Aan de hand van recent onderzoek van de Milieuvereniging Land van Cuijk met betrekking tot het omringende leefgebied van de das en diverse andere gegevens wordt in de plantoelichting geconcludeerd dat op voorhand geen onoverkomelijke belemmeringen op grond van de Flora- en faunawet worden voorzien. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad dit onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen zij hebben aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
516.