
Jurisprudentie
BG3364
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800381/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800381/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 september 2006, verzonden op 28 september 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Putten (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200800381/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/516 van de rechtbank Zutphen van 30 november 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006, verzonden op 28 september 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Putten (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2007, verzonden op 6 december 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 februari 2008 heeft [belanghebbende], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. P.J. Graafstal, advocaat te Ermelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door G.P.T. Maasland, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel is een cv-installatiebedrijf gevestigd dat wordt geëxploiteerd door [belanghebbende]. De verzoeken van [appellanten] van 15 april 2005 en 29 juni 2005 tot handhaving zijn gericht tegen de activiteiten die ten behoeve van dat bedrijf op het perceel plaatsvinden.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Kom, herziening 1988" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel deels de bestemming "Woondoeleinden (Eengezinshuizen)", deels de bestemming "Agrarisch gebied", deels de bestemming "Erven" en deels de bestemming "Tuinen".
Ingevolge artikel 99 van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in deze voorschriften ten aanzien van het gebruik van deze gronden bepaalde.
Ingevolge artikel 112, eerste lid, van de planvoorschriften, mogen bouwwerken die ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan bestonden of in uitvoering waren of die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd met een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, en die afwijken van het plan, uitsluitend gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits die afwijkingen niet worden vergroot en geen nieuwe afwijkingen ontstaan.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van het geheel vernieuwen of veranderen van een bouwwerk.
2.3. Vast staat dat het gebruik van het perceel ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in strijd is met de op het perceel rustende bestemmingen.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bedrijfsactiviteiten niet kunnen worden geschaard onder de door het college verleende bouwvergunning van 28 augustus 2001, nu geen vrijstelling is verleend om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik toe te staan. Voorts betogen zij dat de rechtbank heeft miskend dat op die bedrijfsactiviteiten niet het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan van toepassing is. Ook betogen zij dat het gebruik na het verlenen van de bouwvergunning is gewijzigd.
2.4.1. Het betoog van [appellanten] faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de bedrijfsmatige activiteiten. Vaststaat dat het college bij besluit van 28 augustus 2001 vrijstelling ingevolge artikel 112, vierde lid, van de planvoorschriften en bouwvergunning heeft verleend voor het vervangen van een bijgebouw door een bedrijfsgebouw. Dit besluit is in rechte onaantastbaar. In een brief van het college van 1 maart 2001 is aan de gemachtigde van [belanghebbende] medegedeeld dat het bedrijf van [belanghebbende] onder het gebruiksovergangsrecht valt en dat een bouwplan kan worden ingediend voor het vervangen van de gebouwen op het perceel door een bedrijfsgebouw voor het cv-installatiebedrijf. Naar aanleiding van deze brief is de bouwaanvraag ingediend waarop is vermeld dat het gebouw wordt opgericht ten behoeve van onder meer bedrijfsmatige opslag. Blijkens de bouwtekening behorende bij die bouwaanvraag waarin als opdrachtgever is vermeld "Installatiebedrijf [belanghebbende]" is het bedrijfsgebouw opgericht ten behoeve van het installatiebedrijf. Gelet hierop kan uit de aanvraag zonder meer worden afgeleid dat het gebouw in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. Voorts volgt uit voormelde omstandigheden dat het college moet worden geacht de bouwvergunning van 28 augustus 2001 bewust te hebben verleend met het oog op het gebruik ten behoeve van het installatiebedrijf. De conclusie is dat het college zich bewust was van het met het bestemmingsplan voorgenomen strijdige gebruik zodat het in geding zijnde gebruik van de loods moet worden geacht rechtstreeks voor te vloeien uit de door het college verleende bouwvergunning. De vraag of het overgangsrecht van toepassing is, is daarmee niet meer aan de orde. Niet is gebleken van een bedrijfsvoering die buiten de ten gevolge van de vergunningverlening gegeven mogelijkheden valt.
2.5. Het betoog van [appellanten] dat het college in een reactie op hun planschadeverzoek als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zich op het standpunt heeft gesteld, dat geen vrijstelling is verleend, wordt buiten beschouwing gelaten, aangezien dit verzoek in deze procedure niet aan de orde is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
270-430.