
Jurisprudentie
BG3372
Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806575/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806575/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard bij besluit van 15 april 2008 vastgestelde wijzigingsplan "[locatie]" (hierna: het wijzigingsplan).
Uitspraak
200806575/2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard bij besluit van 15 april 2008 vastgestelde wijzigingsplan "[locatie]" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard, vertegenwoordigd door E. Bruijns, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door mr. P.G. Wemmers, advocaat te Alkmaar.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de toevoeging van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een agrarische bedrijfswoning en een agrarische bedrijfsruimte ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Het wijzigingsplan is goedgekeurd door het college.
2.3. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Volgens hem wordt niet voldaan aan de wijzigingsregels. Voorts is het wijzigingsplan volgens [verzoeker] in strijd met provinciaal beleid. Verder heeft volgens [verzoeker] een onevenredige belangenafweging plaatsgevonden, waarbij hij onder meer betoogt dat het wijzigingsplan leidt tot een ernstige belemmering van zijn bedrijfsvoering.
[verzoeker] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van het wijzigingsplan te voorkomen.
2.4. Gebleken is dat bouwvergunning is aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw op het perceel. Gelet hierop bestaat een spoedeisend belang bij de beoordeling van het verzoek.
2.5. Ingevolge artikel 5.2, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" kan door middel van wijziging van het bestemmingsplan een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van minder dan 10.000 m2 worden toegekend aan een volwaardig agrarisch bedrijf dat langs een bestaande weg ligt. Mede gelet op het DLV-rapport acht de voorzitter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat op het perceel, dat door de Donkereweg wordt ontsloten, een nieuw volwaardig agrarisch bedrijf zal worden gevestigd. [verzoeker] heeft zijn betoog dat het
DLV-rapport onjuiste aannames bevat niet onderbouwd met feiten of gegevens, zoals bijvoorbeeld een contra-expertise, die de voorzitter aanleiding geven om aan de conclusies van het DLV-rapport te twijfelen. Het betoog van [verzoeker] dat DLV een commercieel bedrijf betreft, dat in opdracht van [partij] onderzoek heeft gedaan naar de toekomstige bedrijfsvoering op het perceel, is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor de conclusie dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.
2.6. [verzoeker] betoogt dat het wijzigingsplan in strijd is met provinciaal beleid, omdat het voorziet in een tweede of derde bedrijfswoning. Uit de stukken, noch het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat het nieuw op te richten bedrijf van [partij] reeds beschikt over een bedrijfswoning of over de planologische mogelijkheid een bedrijfswoning op te richten. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan in zoverre in strijd is met provinciaal beleid.
2.7. De voorzitter acht door [verzoeker] voorts niet aannemelijk gemaakt dat het wijzigingsplan een ernstige belemmering meebrengt van zijn bedrijfsvoering of de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf.
Ook acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het wijzigingsplan een ernstige aantasting van landschappelijke waarden meebrengt, waarbij de voorzitter in aanmerking neemt dat door [verzoeker] niet aannemelijk is gemaakt dat met het behoud van de huidige landschappelijke waarden ter plaatse een zwaarwegend belang is gemoeid.
2.8. Voor zover [verzoeker] betoogt dat andere percelen meer geschikt zijn voor de vestiging van een nieuw bedrijf door [partij], overweegt de voorzitter dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het wijzigingsplan. Alternatieven behoeven eerst aan de orde te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het plan wijzigingsplan. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit door de Afdeling niet in stand zal worden gelaten. Gelet hierop ziet hij geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Moe Soe Let
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008
481.