
Jurisprudentie
BG3384
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801994/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801994/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen (hierna: de raad) het verzoek van [verzoekers] (hierna: de erven van [wederpartij]) om vergoeding van planschade afgewezen.
Uitspraak
200801994/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/811 van de rechtbank Almelo van 12 februari 2008 in het geding tussen:
de erven van [wederpartij],
en
de raad van de gemeente Haaksbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen (hierna: de raad) het verzoek van [verzoekers] (hierna: de erven van [wederpartij]) om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de raad het door de erven van [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door de erven van [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
De erven van [wederpartij] hebben verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. L.G. Hartman, ambtenaar in dienst van de gemeente Haaksbergen, en de erven van [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K.M. van Lochem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Niet in geschil is dat de erven van [wederpartij] als gevolg van het door de raad op 28 augustus 2002 vastgestelde bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-Oost/ Buurserstraat, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 1 april 2003, in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. In dit plan zijn de voordien aanwezige mogelijkheden nog een tweede vrijstaande woning of één blok van twee halfvrijstaande woningen op het perceel [locatie] te [plaats] op te richten, komen te vervallen.
2.3. Bij uitspraak van 20 juni 2007, zaak nr. 200700036/1, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, overwogen dat de raad in het besluit op bezwaar van 21 september 2005, waarin uitsluitend naar het streekplan werd verwezen, ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de erven van [wederpartij] het risico hebben aanvaard dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou vervallen en dat gelet daarop de gestelde planschade redelijkerwijs ten laste van hen behoort te blijven en dat dit besluit mitsdien voor vernietiging in aanmerking komt.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de raad, opnieuw beslissend op het bezwaar, zich op het standpunt gesteld dat de gestelde planschade redelijkerwijs ten laste van de erven van [wederpartij] behoort te blijven omdat [erflaatster] het risico heeft aanvaard dat de bestaande bouwmogelijkheden op het perceel zou vervallen, nu dit vervallen na de publicatie van het voorontwerp bestemmingsplan "Haaksbergen-Dorp, deelplannen Eibergsestraat-Oost en Buurserstraat" (hierna: het voorontwerpbestemmingsplan) op 16 juli 1999 voorzienbaar was en zij heeft nagelaten om tijdig actie te ondernemen teneinde de bestaande bouwmogelijkheden te benutten.
Bij uitspraak van 12 februari 2008 heeft de rechtbank overwogen dat de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 geen ruimte bood om te besluiten dat de planschade op grond van het voorontwerpbestemmingsplan voorzienbaar was. De raad bestrijdt dit oordeel.
2.3.1. De uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 kan, gelet op hetgeen daarin onder 2.7 wordt overwogen, niet anders worden begrepen dan dat het besluit van 21 september 2005 voor vernietiging in aanmerking kwam omdat de raad zich daarin ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de erven van [wederpartij] het risico hebben aanvaard dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou vervallen nu dit vervallen op grond van het streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) voorzienbaar was. Bij het nieuw te nemen besluit diende, met inachtneming van deze uitspraak, een volledige heroverweging plaats te vinden. De raad betoogt terecht dat de uitspraak van de Afdeling de raad niet belette om met betrekking tot de voorzienbaarheid van het vervallen van de bouwmogelijkheid naar andere concrete beleidsvoornemens te verwijzen dan naar het streekplan. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de uitspraak van de Afdeling geen ruimte bood om te besluiten dat de planschade op grond van het voorontwerpbestemmingsplan voorzienbaar was. Het betoog slaagt.
2.4. De raad betoogt verder dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten die de erven van [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank hebben moeten maken, nu geen sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover thans van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van zodanige kosten is geen sprake, nu tussen de erven van [wederpartij] en hun gemachtigde een familierelatie bestaat en de rechtsbijstand niet beroepsmatig is verleend. De omstandigheid dat het beroepschrift bij de rechtbank is opgesteld in overleg met advocaten van Houthoff Buruma te Den Haag, kan dat niet anders maken. Dit betoog slaagt eveneens.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.5.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gestelde planschade redelijkerwijs ten laste van de erven van [wederpartij] behoort te blijven omdat het vervallen van de bouwmogelijkheden in het gewijzigde regime voorzienbaar was.
2.5.2. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van aanvaarding door [erflaatster] en de erven van [wederpartij] van het risico dat de bouwmogelijkheden op het perceel zouden vervallen, is van belang of de voortekenen van de nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen, is het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 mei 2000 in de zaak met nr. 199902237/1 (BR 2001, 228), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in een voor hem negatieve zin zou gaan veranderen.
Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
2.5.3. Op 16 juli 1999 is het voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. Uit de bij het voorontwerpbestemmingsplan behorende plankaart blijkt dat de gemeente voornemens was de bouwmogelijkheden op het perceel te schrappen. De raad heeft zich op grond hiervan terecht op het standpunt gesteld dat het vervallen van de bouwmogelijkheden op het perceel voorzienbaar was en dat [erflaatster] ten onrechte heeft nagelaten om actie te ondernemen teneinde van de bestaande bouwmogelijkheden gebruik te maken, nu zij hiertoe vanaf het moment van publicatie tot aan het ter visie leggen ervan op 1 februari 2002 in de gelegenheid is geweest. Anders dan de erven van [wederpartij] hebben gesteld valt niet in te zien dat op grond van het enkele gegeven dat aan de overzijde van het perceel, waar een ander bestemmingsplan geldt, woningbouw is gerealiseerd, als vaststaand mocht worden aangenomen dat de bouwmogelijkheden voor het in geding zijnde perceel niet zouden vervallen. Hetgeen de erven van [wederpartij] hebben betoogd met betrekking tot de rechtmatigheid van de planwijziging, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 juli 2007 van de raad alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 februari 2008 in zaak nr. 07/811;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
344.