
Jurisprudentie
BG3425
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705543/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705543/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch, vastgesteld. Bij besluit van 1 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Vught het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Vught, vastgesteld.
Uitspraak
200705543/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] en de vereniging Vereniging Spoorzicht, wonend dan wel gevestigd te 's-Hertogenbosch,
2. de vereniging Vereniging De Groene Ring, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch, vastgesteld. Bij besluit van 1 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Vught het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Vught, vastgesteld.
Bij besluit van 20 september 2005, kenmerk 1082997, heeft het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 22 november 2006 in zaak no. 200509477/1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 12 juni 2007, kenmerk 1282984, heeft het college opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en de vereniging Vereniging Spoorzicht (hierna: [appellant sub 1] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, de vereniging De Groene Ring (hierna: De Groene Ring) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2007, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3], de raad en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] en anderen, De Groene Ring, [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2008, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], De Groene Ring, vertegenwoordigd door [secretaris], [appellant sub 3] en het college, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar in dienst van de provincie, en door ir. L. Runia, werkzaam bij Bureau Oranjewoud, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door P.L. Hendriks, ambtenaar in dienst van de gemeente, en door ir. L. Runia, voornoemd.
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [belanghebbende] overweegt de Afdeling als volgt. [belanghebbende] heeft tegen het besluit omtrent goedkeuring van 20 september 2005 geen beroep ingesteld. Het besluit omtrent goedkeuring van 12 juni 2007 is, voor zover nodig, een heroverweging van voormeld besluit van 20 september 2005. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] door het heroverwegingsbesluit in een nadeliger situatie is komen te verkeren dan waarin hij zich bevond nadat bij het besluit omtrent goedkeuring van 20 september 2005 op zijn bedenkingen is beslist en waarin hij geacht moet worden te hebben berust nu hij daartegen destijds geen beroep heeft ingesteld. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden, dient het beroep voor zover ingediend door [belanghebbende] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de aanleg van een autoweg aan de zuidwestrand van 's-Hertogenbosch, die op het grondgebied van zowel de gemeente 's-Hertogenbosch als de gemeente Vught zal worden gerealiseerd. De Randweg vormt een verbinding tussen knooppunt Vught op de A2 en knooppunt Vlijmen op de A59.
Het beroep van [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht
2.4. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht hebben een aantal procedurele punten naar voren gebracht die huns inziens leiden tot de conclusie dat het besluit van het college onrechtmatig is. Zo is naar hun mening ten onrechte niet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld en ten onrechte niet de gehele inspraakprocedure opnieuw doorlopen nadat de Afdeling bij haar uitspraak van 22 november 2006 het besluit van het college van 20 september 2005 had vernietigd. Zij zijn van mening dat het nieuwe rapport Luchtkwaliteit dat naar aanleiding van die Afdelingsuitspraak is opgesteld, ten onrechte niet opnieuw onderwerp van inspraak geweest. Zij stellen zich op het standpunt dat al degenen die tijdig zienswijzen hebben ingediend door het college over dit rapport hadden moeten worden geïnformeerd. Ten slotte getuigt het volgens hen niet van goed bestuur dat het college zich strikt aan de wettelijke data heeft gehouden om niet te hoeven voldoen aan de verplichting tot het maken van geluidsbelastingkaarten.
2.4.1. Bij haar uitspraak van 22 november 2006 in zaak no. 200509477/1 heeft de Afdeling het besluit van het college van 20 september 2005 vernietigd, waarbij het college, voor zover thans van belang, goedkeuring had verleend aan het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught". Hiertoe heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, overwogen:
"2.10.8. In het Rapport Luchtkwaliteit zijn verkeersintensiteiten uitgaande van scenario 1 toegepast. Deze moeten gelet op het MER als te laag worden beschouwd. Verweerder kon zijn conclusie dat het Blk 2005 niet in de weg staat aan de goedkeuring van het bestemmingsplan, derhalve niet uitsluitend op dit rapport baseren. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van B.O.M. [appellant sub 1] en de "Vereniging Spoorzicht" is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd."
De overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht en de overige appellanten slaagden blijkens de uitspraak van 22 november 2006 niet.
2.4.2. Uit het voorgaande volgt dat het college bij het nemen van het nieuwe besluit dat thans in het geding is, in dit geval ermee heeft kunnen volstaan de hernieuwde beoordeling te beperken tot het aspect luchtkwaliteit en omtrent de overige aspecten heeft kunnen verwijzen naar de eerdere overwegingen, zoals opgenomen in het besluit van 20 september 2005, alsmede naar de overwegingen van de Afdeling daaromtrent in de uitspraak van 22 november 2006.
Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht dat na de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 ten onrechte niet de gehele inspraakprocedure opnieuw is doorlopen.
2.4.3. Ditzelfde geldt met betrekking tot hun betoog omtrent het niet opnieuw inbrengen in de inspraakprocedure van het nieuwe rapport Luchtkwaliteit. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 en met name de overwegingen 2.10. tot en met 2.10.9., heeft het college een nieuw rapport Luchtkwaliteit laten opstellen. Dit nieuwe rapport "Randweg 's-Hertogenbosch, Beoordeling effecten lucht en geluid" van 21 maart 2007 (hierna: het rapport) ligt ten grondslag aan het goedkeuringsbesluit van het college van 12 juni 2007. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld door alleen degenen die tegen het goedkeuringsbesluit van 20 september 2005 beroep hadden ingesteld de gelegenheid te bieden schriftelijk op het rapport te reageren.
Het betoog van [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht dat dit rapport een dermate groot aantal gebreken vertoont dat serieuze inspraak op dit rapport niet mogelijk was, slaagt evenmin, nu het voornamelijk fouten in de opmaak van het rapport betreft, zoals verkeerde verwijzingen naar bijlagen, welke in een gecorrigeerde versie van het rapport van 6 juni 2007 zijn hersteld.
2.4.4. Met betrekking tot het betoog betreffende de geluidsbelastingkaarten verwijst de Afdeling naar de overwegingen 2.12. tot en met 2.12.4. van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006. Zoals de Afdeling in die uitspraak heeft vastgesteld, moeten geluidsbelastingkaarten zijn vastgesteld vóór 30 juni 2007. Ten tijde van het nemen van het besluit van 12 juni 2007 was deze termijn nog niet verstreken. In de omstandigheid dat tussen deze datum en de datum van het bestreden besluit slechts een korte periode is gelegen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het recht.
2.5. Ten aanzien van het rapport Luchtkwaliteit voeren [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht meer inhoudelijk het volgende aan.
2.5.1. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht stellen dat, in het hernieuwde rapport Luchtkwaliteit in plaats van het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2006, het Meet- en rekenvoorschrift 2005 had moeten worden toegepast, omdat sprake was van een lopende procedure.
Dit betoog slaagt niet nu het college, behoudens uitzonderingen die hier vooralsnog niet zijn gesteld of gebleken, bij het nemen van het besluit dient uit te gaan van de op dat moment geldende wet- en regelgeving, zijnde in dit geval het in 2006 gewijzigde Meet- en regelvoorschrift.
2.5.2. Voorts wordt gesteld dat in het rapport verkeersgegevens zijn gebruikt die afwijken van de in het milieueffectrapport (hierna: het MER) vermelde verkeersgegevens.
2.5.2.1. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang, dat in het luchtkwaliteitsonderzoek gebruik is gemaakt van geactualiseerde verkeersgegevens. Er is in de berekeningen bijvoorbeeld rekening gehouden met de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling van de woonlocatie Vught-noord. Hierdoor zijn de in het onderzoek gehanteerde verkeersintensiteiten hoger dan de verkeersintensiteiten die in het MER gehanteerd zijn. Dit is evenwel niet ten nadele van [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht omdat de gehanteerde verkeersintensiteiten beter zullen aansluiten op de daadwerkelijk te realiseren intensiteiten, aldus het deskundigenbericht.
Gelet hierop en nu [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht dit niet hebben betwist, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het rapport op dit punt niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.5.3. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht stellen dat niet kan worden nagegaan of voor de randweg ter hoogte van de Willem van Oranjelaan een juiste voertuigverdeling is gehanteerd omdat de invoergegevens onvolledig zijn beschreven.
2.5.3.1. In opdracht van de raad heeft Oranjewoud een reactie op het deskundigenbericht opgesteld, zijnde de notitie van 5 mei 2008 (hierna: de notitie). In deze notitie staat dat wat betreft voertuigverdeling gebruik is gemaakt van dezelfde invoergegevens als waarvan is uitgegaan in het Rapport Luchtkwaliteit dat aan het goedkeuringsbesluit van het college van 20 september 2005 ten grondslag lag. De gehanteerde voertuigverdeling is vermeld in tabel B1.3 in bijlage 1 bij het rapport van 21 maart 2007. De voertuigverdeling voor het door [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht bedoelde wegvak is abusievelijk weggevallen en alsnog bij de notitie gevoegd, aldus Oranjewoud.
Gelet op het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht terecht hebben gesteld dat de invoergegevens niet volledig in het rapport zijn beschreven. Mede gelet op hetgeen daaromtrent door Oranjewoud is opgemerkt, ziet de Afdeling evenwel geen grond voor het oordeel dat het rapport daarom dusdanige gebreken vertoont dat het niet aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
2.5.4. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht stellen voorts dat de bij de berekeningen gebruikte gegevens onvolledig zijn vermeld in het rapport.
2.5.4.1. Ingevolge artikel 7 van het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit (hierna: het Mrv) wordt, bij het door middel van berekeningen bepalen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bij een weg, naast de gegevens, bedoeld in artikel 4, gebruik gemaakt van gegevens met betrekking tot de te verwachten:
a. verkeersintensiteit van de onderscheidenlijke categorieën van motorvoertuigen;
b. wijze waarop het verkeer zich afwikkelt;
c. kenmerken van de betreffende weg, en
d. kenmerken van de omgeving.
2.5.4.2. In het deskundigenbericht staat daaromtrent dat in bijlage 1 bij het rapport een overzicht is opgenomen van de voertuigintensiteiten per wegvak waarvan bij de berekeningen is uitgegaan. Bovendien is in tabel B1.3 het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer aangegeven. Daarmee is volgens het deskundigenbericht invulling gegeven aan artikel 7, onder a van het Mrv.
In bijlage 4 bij het rapport zijn de wegvakparameters weergegeven die zijn gebruikt bij de berekeningen conform Standaard Rekenmethode I (hierna: SRM I). Daarbij is middels coördinaten aangegeven waar het desbetreffende wegvak ligt, de rijsnelheid op het wegvak, de aard van het desbetreffende wegvak en de directe omgeving daarvan. Daarmee is voor wat betreft de SRM I berekeningen invulling gegeven aan artikel 7, onder b, c en d, van het Mrv, aldus het deskundigenbericht. In bijlage 5a bij het rapport zijn de wegvakparameters weergegeven die zijn gebruikt bij de berekeningen die conform Standaard Rekenmethode II (hierna: SRM II) zijn uitgevoerd. Daarbij is voor de verschillende wegvakken aangegeven welke ruwheidsklasse aan het terrein van de omgeving is toegekend, of het een provinciale weg of een stadsweg betreft, of sprake is van een scherm en is de hoogte van het wegsegment boven maaiveld aangegeven en de rijsnelheid op het wegsegment. Daarmee is voor wat betreft de SRM II berekeningen invulling gegeven aan artikel 7, onder b, c en d van het Mrv, aldus het deskundigenbericht.
2.5.4.3. Gelet op het vermelde in het deskundigenbericht, dat door [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht in zoverre niet is bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bij de berekeningen gebruikte gegevens onvolledig zijn vermeld in het rapport.
2.5.5. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht wijzen er verder op dat een cijfermatige onderbouwing van de conclusies van het rapport ontbreekt.
2.5.5.1. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang, dat de resultaten van de SRM II berekeningen zijn samengevat in verschillende kaarten van het tracé van de randweg en het omliggende wegennetwerk. Daarbij zijn de berekende concentraties in een doorzichtige kleurgradiënt over de kaart weergegeven. In het renvooi op de kaart is een overzicht weergegeven van welke kleur met welk concentratiebereik correspondeert. Nu op deze wijze voor elk punt in het aandachtsgebied rond de betreffende wegen de concentratie van de desbetreffende stoffen op eenvoudige wijze is af te lezen, wordt een cijfermatige rapportage van deze concentraties naar de mening van de opsteller van het deskundigenbericht niet gemist. Dit temeer omdat dit, gelet op het grote aantal corresponderende immissiepunten, substantieel in omvang zou zijn, aldus het deskundigenbericht.
2.5.5.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het luchtkwaliteitsonderzoek op dit punt onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
2.5.6. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht wijzen er verder op dat voor een aantal wegvakken is uitgegaan van een rijsnelheid die hoger ligt dan de ter plaatse maximaal toegestane rijsnelheid.
2.5.6.1. Oranjewoud heeft voor de desbetreffende wegvakken controleberekeningen uitgevoerd uitgaande van de ter plaatse maximaal toegestane rijsnelheid. De uitkomsten daarvan zijn bij de notitie gevoegd en daaruit blijkt dat het verschil in snelheid geen effect heeft op het overschrijdingsareaal: in de situatie met randweg is bij deze wegen ook bij de aangepaste snelheid geen sprake van overschrijding van de grenswaarden, aldus Oranjewoud.
2.5.6.2. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat bovengenoemde controleberekeningen kunnen worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van de conclusie van het luchtkwaliteitrapport van 21 maart 2007 en als zodanig kunnen worden betrokken bij de beoordeling.
De controleberekeningen in aanmerking genomen ziet de Afdeling ook op dit punt geen grond voor het oordeel dat het rapport dusdanige gebreken vertoont dat het niet aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
2.5.7. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht betogen verder dat voor een aantal wegvakken ten onrechte is gebruik gemaakt van SRM II.
2.5.7.1. In de notitie stelt Oranjewoud dat SRM II een completer beeld geeft van de effecten op de luchtkwaliteit omdat het rekening houdt met cumulatie van immissie door verschillende wegen. Ten overvloede zijn naar aanleiding van het deskundigenbericht controleberekeningen uitgevoerd met SRM I. De uitkomsten daarvan zijn bij de notitie gevoegd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ook als SRM I wordt gehanteerd,
de grenswaarden op de desbetreffende wegvakken niet worden overschreden, aldus Oranjewoud.
2.5.7.2. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat bovengenoemde controleberekeningen kunnen worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van de conclusie van het luchtkwaliteitrapport van 21 maart 2007 en als zodanig kunnen worden betrokken bij de beoordeling.
Gelet op de uitkomsten van de controleberekeningen en op de omstandigheid dat [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht deze uitkomsten niet hebben betwist, ziet de Afdeling in het door van Nieuwenhuis en anderen aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het luchtkwaliteitsonderzoek op dit punt niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.5.8. Voorts wordt gesteld dat de beoordelingspunten ter hoogte van de Willem van Oranjelaan geen beeld geven van de gevolgen van de randweg voor de luchtkwaliteit ter hoogte van de woningen aan de Willem van Oranjelaan.
2.5.8.1. Dienaangaande staat in het deskundigenbericht dat met het rekenmodel niet enkel de luchtkwaliteit op een beperkt aantal immissiepunten langs het tracé, maar op een groot aantal punten in de directe nabijheid van de beschouwde wegen is berekend. Blijkens de invoergegevens is daarbij niet slechts uitgegaan van de emissie door het verkeer op de randweg, maar tevens de emissie van het verkeer op de Vugtherweg en de bijdrage door het railverkeer. Op grond van deze rekenresultaten is een grafische weergave gemaakt van het verloop van de immissieconcentratie voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10). Daaruit kan worden opgemaakt dat de rekenresultaten ook betrekking hebben op het gebied tussen de randweg en de Vughterweg. Dit maakt dat ook de immissieconcentratie ter hoogte van de woningen aan de Willem van Oranjelaan is berekend, aldus het deskundigenbericht.
2.5.8.2. Nu [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht het vorenstaande niet hebben betwist, faalt hun betoog.
2.5.9. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht betogen verder dat onduidelijk is of in de berekeningen rekening is gehouden met de deels verhoogde en deels verdiepte ligging van randweg.
2.5.9.1. Dienaangaande staat in de notitie dat het grootste deel van wegvak 39 van de Randweg een maaiveldligging heeft. Aan de zuidzijde ligt de weg lager, aan de noordzijde (brug over het Drongelenskanaal) hoger dan het omringende maaiveld. Vanwege de beperkte lengte van het tracé dat hoger, dan wel lager ligt dan het maaiveld is hiermee in de berekeningen geen rekening gehouden, aldus Oranjewoud. Om te bevestigen dat de beperkte verschillen in hoogteligging van de randweg niet leiden tot een andere conclusie aangaande de effecten van de randweg op de luchtkwaliteit zijn controleberekeningen uitgevoerd. De gehanteerde invoergegevens zijn opgenomen in bijlage 2a en de rekenresultaten in bijlage 2b bij de notitie. Ook uit de controleberekeningen blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden, aldus Oranjewoud.
2.5.9.2. De Afdeling overweegt dat bovengenoemde controleberekeningen kunnen worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van de conclusie van het luchtkwaliteitrapport van 21 maart 2007 en als zodanig kunnen worden betrokken bij de beoordeling.
De controleberekeningen in aanmerking genomen ziet de Afdeling ook op dit punt geen grond voor het oordeel dat het rapport dusdanige gebreken vertoont dat het niet aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
2.5.10. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht stellen verder dat geen rekening is gehouden met de blootstelling van fietsers op het fietspad dat ter hoogte van deze zogenoemde 'Stadsentree' onder de randweg door zal kruisen
2.5.10.1. In haar notitie stelt Oranjewoud, voor zover thans van belang, dat ter plaatse de normen zoals neergelegd in het Blk 2005 niet worden overschreden. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht hebben dit niet bestreden zodat ook dit betoog faalt.
2.5.11. Verder betogen [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht dat in het luchtkwaliteitsonderzoek het aantal goederentreinen dat in 2020 over het spoor zal rijden is onderschat. Zij wijzen hiervoor op hetgeen daaromtrent in het besluit tot afsluiten van de spoorwegovergang op de Isabellalaan staat. Voorts is ten onrechte als uitgangspunt gehanteerd dat goederentreinen door één locomotief worden getrokken.
2.5.11.1. In het bestreden besluit heeft het college gesteld dat uit het door [appellant sub 1] en de Verenging Spoorzicht bedoelde wegonttrekkingsbesluit afgeleid zou kunnen worden dat in 2020 20 goederentreinen per uur over het baanvak zullen rijden, maar dat dit, gelet op de brief van ProRail van 21 maart 2007, niet juist is. Uit die brief blijkt dat in 2020 maximaal 42 goederentreinen per etmaal van het baanvak gebruik zullen maken (beide richtingen opgeteld), aldus het college.
2.5.11.2. Op pagina 23 van het rapport staat "ProRail geeft aan dat in 2020 per dag ongeveer 20 goederentreinen passeren; voor de worst-case- benadering is ervan uitgegaan dat deze allemaal worden getrokken door twee diesellocomotieven".
2.5.11.3. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang dat in het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van 20 goederentreinen per dag in 2020. Navraag bij ProRail heeft geleerd dat het goederenvervoer een gemiddelde groei op jaarbasis kent van 6 tot 7 %. Uitgaande van 24 goederentreinen in het peiljaar 2005 en een gemiddelde groei van 6,5% op jaarbasis zou in het peiljaar 2020 sprake zijn van 62 goederentreinen per etmaal. Het is onduidelijk of dit uitgangspunt representatief is te achten, nu slechts een deel van de treinen zal worden voortbewogen door diesellocomotieven en onder de invloed van de Betuweroute een toenemend gebruik van elektrisch voortbewogen locomotieven wordt verwacht, aldus het deskundigenbericht.
2.5.11.4. Anders dan het deskundigenbericht, stelt Oranjewoud in haar notitie dat in het rapport is uitgegaan van 40 diesellocomotieven per dag in 2020. Voorts wijst Oranjewoud op de brief van ProRail van 14 april 2008 waarin staat dat de in het deskundigenbericht genoemde prognose van 62 goederentreinen per etmaal op basis van de gemiddelde groeiprognose van het goederenvervoer niet correct is. Een dergelijke vaststelling van prognosedata mag niet zomaar op basis van deze gegevens worden vastgesteld, aldus ProRail. In de brief bevestigt ProRail voorts de cijfers die zij reeds in de brief van 21 maart 2007 heeft genoemd: op basis van de Vraagprognose Goederenvervoer worden in 2020 minimaal 18 en maximaal 42 goederentreinen per etmaal verwacht (beide richtingen samen opgeteld).
2.5.11.5. Bij brief van 11 augustus 2008 stelt ProRail, naar aanleiding van monitoring van goederenvervoerstromen op het desbetreffende baanvak, dat kan worden vastgesteld dat sprake is van gemiddeld één diesellocomotief per goederentrein. Voor het prognosejaar 2020 (minimaal 14 en maximaal 28 goederentreinen) geeft het aantal van 40 diesellocomotieven waarmee in het rapport luchtkwaliteit is gerekend derhalve een getrouw beeld van het daadwerkelijk te verwachten maximum aantal diesellocomotieven dat dan zal rijden, aldus ProRail.
2.5.11.6. De Afdeling stelt vast dat, gelet op het onder 2.5.11.2. vermelde, in het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van 40 diesellocomotieven in 2020. Bij brieven van 21 maart 2007 en 14 april 2008 heeft ProRail aangegeven dat in 2020 minimaal 18 en maximaal 42 goederentreinen per etmaal worden verwacht. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht hebben het standpunt van ProRail, zoals verwoord in de brief van 11 augustus 2008, dat kan worden uitgegaan van 1 diesellocomotief per goederentrein, niet bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het luchtkwaliteitsonderzoek het aantal goederentreinen dat in 2020 over het spoor zal rijden is onderschat. Dat ProRail, in afwijking van haar brieven van 21 maart 2007 en 14 april 2008, in haar brief van 11 augustus 2008 melding maakt van maximaal 28 goederentreinen in 2020, merkt de Afdeling in dit verband aan als een kennelijke verschrijving. Hiertoe overweegt de Afdeling dat ProRail kennelijk heeft bedoeld de eerder door haar gegeven cijfers te bevestigen, gelet op de conclusie in die brief dat het uitgangspunt van 40 diesellocomotieven in 2020 een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.
2.5.12. Voorts wordt betoogd dat de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) niet inzichtelijk is gemaakt.
2.5.12.1. In de notitie van Oranjewoud staat dat de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) is beoordeeld en in het luchtkwaliteitrapport is geoordeeld dat de norm voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) niet wordt overschreden. De uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) is echter niet middels kaartmateriaal inzichtelijk gemaakt omdat dit niet de maatgevende norm is voor stikstofdioxide (NO2), dit is volgens Oranjewoud de jaargemiddelde concentratie. Uit onderzoek van TNO is gebleken dat de norm voor het maximaal aantal toegestane overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 18 maal per jaar meer dan 200 µg/m3 statistisch overeenkomt met een jaargemiddelde concentratie van ongeveer 82 µg/m3. Nu deze waarde ver boven de voor de randweg berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) ligt, is geen aparte berekening van het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) uitgevoerd. Oranjewoud wijst verder nog op een rapportage van het RIVM uit 2007 over de luchtkwaliteit in Nederland waarin staat dat uit metingen is gebleken dat nergens in Nederland de norm voor het maximaal aantal toegestane overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) wordt overschreden, maar dat de norm voor de jaargemiddelde concentratie wel wordt overschreden. Hieruit blijkt volgens Oranjewoud dat de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) veel kritischer is dan het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratiestikstofdioxide (NO2).
2.5.12.2. De Afdeling is van oordeel dat middels het bovengenoemde statistische verband tussen de jaargemiddelde concentratie concentratiestikstofdioxide (NO2) en de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) inzichtelijk is gemaakt dat de aanleg van de randweg ter plaatse niet zal leiden tot overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratiestikstofdioxide (NO2). [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit verband onjuist zou zijn. Gelet hierop faalt hun betoog op dit punt.
2.6. [appellant sub 1] en de Vereniging Spoorzicht betogen ten slotte dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat een toename van de geluidsbelasting op een aantal woningen aan de Willem van Oranjelaan vanwege de randweg aanvaardbaar is, gelet op de geluidsbelasting die deze woningen reeds ondervinden als gevolg van het spoorwegverkeer.
2.6.1. In de paragrafen 7.6.1. en 7.6.2. van de toelichting bij het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch - Vught" staat dat, indien een geluidsscherm tussen de randweg en de spoorlijn wordt geplaatst, de randweg cumulatief gezien nauwelijks invloed heeft op het reeds heersende geluidsniveau vanwege spoorweglawaai en ter hoogte van de woningen van de Willem van Oranjelaan kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 d(B)A. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] en de Verenging Spoorzicht aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en de Verenging Spoorzicht hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van De Groene Ring
2.8. De Groene Ring betoogt dat het college ten aanzien van haar betoog omtrent de aan het plan ten grondslag liggende alternatievenselectie niet heeft kunnen verwijzen naar haar eerdere goedkeuringsbesluit van 20 september 2005, omdat het in dat besluit neergelegde standpunt van het college volgens haar is gebaseerd op een omissie in de feitenvaststelling. Zij voert hiertoe, samengevat weergegeven, aan dat haar in het laatste procedurele stadium voor de behandeling bij de Afdeling is gebleken dat de alternatieven in de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapporten, waaronder met name het in mei 2000 door BVR-adviseurs uitgebrachte rapport, geen gelijkwaardige alternatieven voor de Randweg zijn, omdat daarin, anders dan bij het gekozen tracé, geen verkeersscheiding van doorgaand en stedelijk verkeer op het middendeel van het tracé is toegepast, hoewel dat bij een aantal alternatieven volgens haar wel mogelijk was geweest. Hierdoor zijn volgens haar appels met peren vergeleken. De Afdeling heeft deze aanpassing volgens De Groene Ring ten onrechte niet als een volwaardig alternatief beoordeeld en haar oordeel zoals verwoord in de hiervoor geciteerde overweging, gefundeerd op onderzoekingen die in werkelijkheid niet bestaan. Rapporten met alternatieven die wel verkeersscheiding kennen, bestaan immers niet, aldus De Groene Ring.
2.8.1. Dienaangaande stelt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 januari 2008 in zaak no. 200707763/3 op het verzoek van De Groene Ring om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 in zaak no. 200509477/1, vast dat De Groene Ring haar stelling dat de alternatieven in de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapporten vanwege het ontbreken van verkeersscheiding haars inziens niet gelijkwaardig zijn, in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak in zaak no. 200509477/1 reeds naar voren heeft gebracht en door de Afdeling is beoordeeld. In het door De Groene Ring aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan dient te worden geoordeeld dat het college bij het nemen van het nieuwe besluit dat thans in het geding is op dit punt niet heeft kunnen verwijzen naar de eerdere overwegingen, zoals opgenomen in het besluit van 20 september 2005, alsmede naar de overwegingen van de Afdeling daaromtrent in de uitspraak van 22 november 2006. Het betoog faalt.
2.9. Eerst ter zitting heeft De Groene Ring naar voren gebracht dat de in het verleden gemaakte tracékeuze voor de randweg dient te worden heroverwogen aangezien het verkeerskundige uitgangspunt op grond waarvan destijds is gekozen voor het in het plan neergelegde tracé, namelijk het aantal volwaardige kruisingen, inmiddels is gewijzigd. Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat deze grond daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.10. De Groene Ring stelt verder dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 met betrekking tot de ecologische verbindingszone ter hoogte van Fort Isabella. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld, voor zover thans van belang, dat, hoewel de voor uitwisseling beschikbare ruimte van 120 meter door de aanleg van een tunnelbak onder het spoor ten behoeve van de randweg wordt teruggebracht tot 40 meter, niet aannemelijk is geworden dat de verbindingszone als gevolg daarvan onvoldoende zal kunnen functioneren. De Groene Ring stelt dat uit de voor de aanleg van de ecologische verbindingszone verleende bouwvergunning blijkt dat de doorgang verder is teruggebracht tot 15 meter en ter hoogte van het smalste gedeelte tot 10 meter. Gelet hierop kan het oordeel van de Afdeling in bovengenoemde uitspraak niet langer stand houden, aldus De Groene Ring. Verder blijkt uit de voor de op het grondgebied van de gemeente Vught voorziene ecologische verbindingszone verleende bouwvergunning dat ook deze ongeschikt zal zijn voor de passage van fauna, aldus De Groene Ring.
2.10.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.11. De conclusie is dat hetgeen De Groene Ring heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.12. [appellant sub 3] benadrukt het belang van goede openbaar-vervoersverbindingen en brengt in dit verband naar voren, samengevat weergegeven, dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan onderzoeken die aantonen dat hervatten van vervallen treindiensten en (opnieuw) in gebruik nemen van alternatieve spoorlijnen een oplossing kunnen bieden van de mobiliteitsproblematiek. Hij noemt hierbij met name de voormalige Langestraatspoorlijn en het traject Uden - Veghel - Schijndel - Boxtel - Vught - 's-Hertogenbosch vice versa. Hij wijst erop dat juist deze verbindingen door de aanleg van de Randweg onmogelijk worden gemaakt.
2.12.1. In haar uitspraak van 22 november 2006 heeft de Afdeling overwogen dat onder anderen [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het probleemoplossend vermogen van zijn alternatieven gelijkwaardig moet worden geacht aan dat van de randweg, zodat het college in redelijkheid aan deze alternatieven voorbij heeft kunnen gaan. Het door [appellant sub 3] aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat zodanige wijziging van feiten of omstandigheden heeft plaatsgevonden dat aan die uitspraak geen betekenis meer kan worden toegekend. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] is mitsdien ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is ingediend door M. Groenendijk, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de vereniging Vereniging Spoorzicht, de vereniging Vereniging De Groene Ring en [appellant sub 3] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
472.