
Jurisprudentie
BG3455
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers19528 / HA ZA 94-677
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers19528 / HA ZA 94-677
Statusgepubliceerd
Indicatie
Fout kadaster bij inschrijving BP-recht. Vraag of notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door de volstaan met telex-recherche. Vraag wordt, gezien uitgebracht deskundigenbericht, ontkennend beantwoord.
Uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 19528 / HA ZA 94-677
Uitspraak: 29 oktober 2008
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Ouddorp,
eiseres in vrijwaring,
advocaat mr. W.J. Hengeveld,
- tegen -
de STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dienst van het Kadaster en de Openbare Registers,
met zetel te ’s-Gravenhage,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. J.W. Bitter.
Partijen blijven hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “de Staat”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2005 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 17 januari 2007;
de door partijen na deskundigenbericht genomen conclusies;
de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities;
akte uitlating omvang van de schade, tevens akte wijziging van eis aan de zijde van [eiseres];
bevelschrift d.d. 21 juni 2007, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundigen zijn begroot op in totaal € 28.266,60.
2 De verdere beoordeling
2.1 [eiseres] heeft bij akte haar eis in die zin gewijzigd dat zij thans vordert – verkort weergegeven – dat de Staat in vrijwaring bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 145.238,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 maart 2000 en met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder de nakosten.
[eiseres] heeft de betreffende akte voorafgaand aan de rolzitting in concept aan de Staat voorgelegd. De Staat heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, afgezien van het nemen van een antwoordakte. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de Staat zich niet verzet tegen de wijziging van eis. Nu de rechtbank voorts van oordeel is dat de eisen van een goede procesorde zich niet tegen de wijziging verzetten, zal zij recht doen op de gewijzigde eis.
2.2 Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 20 maart 1997 is beslist dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van een door het Kadaster gemaakte fout, met dien verstande dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] een deskundigenbericht noodzakelijk werd geacht. Dit vonnis is door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 29 november 2002 bekrachtigd. Vervolgens is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2005 een deskundigenonderzoek gelast en zijn drie deskundigen benoemd, te weten [deskundige 1], [deskundige 2] en [deskundige 3]. De deskundigen hebben een gezamenlijk deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 januari 2007.
2.3 De deskundigen hebben bij de beantwoording van de aan hen voorgelegde vragen drie scenario’s als uitgangspunt genomen. Het eerste scenario kan als zijnde irrelevant voor onderhavige zaak onvermeld blijven. Het tweede scenario gaat ervan uit dat de notaris op het juiste tijdstip van het kadaster een uittreksel heeft ontvangen, waarin niet het BP-recht (door vermelding van de letters BP), doch wel het deel en nummer van de inschrijving van de akte van vestiging van het BP-recht waren vermeld. De deskundigen zijn van oordeel dat de notaris in dat geval een nader onderzoek hadden dienen in te stellen, welke betekenis aan de vermelding van deel en nummer moest worden toegekend. Het derde scenario gaat ervan uit dat de notaris op het juiste tijdstip van het kadaster een uittreksel heeft ontvangen, waarop noch enig BP-recht, noch het deel en nummer van de inschrijving van de akte van vestiging van het BP-recht waren vermeld. De deskundigen zijn van oordeel dat de notaris in dat geval geen enkel aanknopingspunt zou hebben om ook maar te vermoeden dat er een BP-recht op de betreffende percelen zou rusten. Beide partijen onderschrijven voormelde conclusies van de deskundigen.
2.4 Vast staat echter dat de notaris in onderhavige zaak geen kadastraal uittreksel heeft aangevraagd, doch een telexrecherche heeft uitgevoerd. Omtrent deze handelswijze van de notaris staat in het deskundigenbericht het volgende vermeld:
“(…)
Onder “uittreksel” wordt hier naar de stand van zaken in 1985 en/of 1987 verstaan een door het Kadaster op verzoek van een aanvrager vervaardigd schriftelijk stuk, waarin het Kadaster de relevante gegevens van het gevraagde kadastrale perceel overneemt uit de kadastrale legger, waarop het betreffende kadastrale perceel op naam van de gerechtigde is vermeld, samen met eventueel andere percelen van dezelfde gerechtigde in dezelfde kadastrale gemeente.
(…)
In alle drie gemelde situaties gaat de notaris in de praktijk af op de gegevens die hem door het Kadaster worden verschaft, op basis van het kadastrale uittreksel, inclusief de daarop vermelde verwijzingen naar de openbare registers.
Op een dergelijk kadastraal uittreksel mag de notaris afgaan. Het is zonder enige twijfel zo dat in de thans geldende Ereregels, die voor het notariaat van toepassing zijn, een door het Kadaster ondertekend kadastraal uittreksel in het dossier aanwezig moet zijn, wil de notaris voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid, zoals die ook in de rechtspraak bij herhaling geformuleerd zijn.
Dat is thans in 2006 makkelijk gezegd, omdat door de vergaande automatisering in de negentiger jaren on-line verbindingen tussen kadaster en notariaat zijn ontstaan, waardoor directe inzages mogelijk zijn, en direct uittreksels kunnen worden afgegeven. (…) Maar hoe was de situatie in 1985? (…) Probleem was in die tijd, dat de afgifte van een (handmatig te vervaardigen) kadastraal uittreksel lang duurde en vaak te lang om de continuïteit in het rechtsverkeer te waarborgen. (…)
In zekere zin was de notaris in onze casus zijn tijd vooruit, doordat hij met het kadaster communiceerde door middel van een telex-verbinding. (…) De notaris vermeldde de hem bekende gegevens en vroeg het kadaster of deze gegevens juist waren, dan wel aanvulling behoefden. Daarop kwam uiterst snel een niet-ondertekend antwoord per telex van het kadaster.
De commissie heeft nagegaan hoe de opvattingen in het notariaat in 1985 waren ten aanzien van dit soort telex-inzages. Het is de commissie gebleken, dat op 1 september 1986 de beroepsregel onroerend goed in werking is getreden. Een regelgeving die op de in de tijd daarvoor (kennelijk terecht) gevoerde praktijk volgde. In de op 20 augustus 1986 door de KNB aan alle leden toegezonden circulaire, is de beroepsregel als “bijlage” opgenomen (…) We verwijzen naar de slotzin van die bijlage, waar vermeld wordt dat onder “schriftelijke stukken” ondermeer ook telexen worden verstaan.
De notaris kon dus naar onze mening terecht afgaan op de inhoud van het telex-antwoord, zoals teruggestuurd door het Kadaster. Op de telex-recherches, die de notaris voorafgaand aan de overdracht aan [eiseres] heeft genomen, is geen BP vermeld. Het is de Commissie echter uit eigen wetenschap bekend, dat de vermelding van een BP op telexrecherches, ook in die tijd, gebruikelijk is. (…)
Als in de situatie sub 1-3 de door de notaris ontvangen telex-gegevens geen aanleiding gaven tot enig vermoeden van onjuistheid, lijkt eerder sprake van een omissie van het kadaster dan van een de notaris toe te rekenen foutief handelen of nalaten. De notaris benutte in dit geval de mogelijkheid van een (als schriftelijk aangemerkte) telexrecherche in lijn met de toen geldende beroepsregels/gebruikelijke procedure en hij kreeg daarbij geen aanwijzingen voor een BP recht.(…)”.
2.5 De Staat heeft het oordeel van de deskundigen dat de notaris mocht afgaan op de inhoud van het telexantwoord betwist. De Staat heeft hiertoe aangevoerd dat de notaris niet zijn eigen, uit het kadastraal onderzoek volgende, bevindingen per telex heeft laten bevestigen, maar heeft volstaan met het raadplegen van zijn eigen protocol. Deze handelwijze bergt het risico van onvolledigheid in zich. Om die reden had van de notaris mogen worden verlangd dat hij tenminste een kadastraal uittreksel zou opvragen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Zij ziet geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de deskundigen, dat mede is gestoeld op hun kennis en ervaring. Nu voorts niet is gebleken dat de deskundigen van onjuiste feiten zijn uitgegaan, dat zij van belang zijnde feiten over het hoofd hebben gezien, of dat zij hun kennis onjuist hebben toegepast, neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Gezien deze conclusies, gaat de rechtbank aan de betwisting van de Staat voorbij. Op zich is het standpunt van de Staat dat het raadplegen van het eigen protocol een onvolledig beeld geeft juist. Dat is ook de reden dat de notaris nader onderzoek bij het Kadaster moet doen. Dit nader onderzoek behoeft niet te bestaan uit het inzien van de legger, doch volstaan kan worden met het bij het Kadaster opvragen van een kadastraal uittreksel. Uit het deskundigenbericht volgt voorts dat in plaats van het opvragen van een kadastraal uittreksel ook volstaan kan worden met een telexrecherche (hieruit bestaande dat de notaris de hem bekende gegevens vermeldde en het Kadaster vroeg of deze gegevens juist waren dan wel aanvulling behoefden) en dat de notaris vervolgens mag afgaan op de gegevens die hij via het telexantwoord van het Kadaster ontvangt. De rechtbank ziet geen aanleiding op dit punt van het deskundigenbericht af te wijken, waarbij zij bij haar overwegingen heeft betrokken dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de notaris handelde in lijn met de destijds geldende beroepsregels/gebruikelijke procedure en dat deze procedure ook door het Kadaster werd gevolgd zonder dat daarbij een voorbehoud ten aanzien van de juistheid van de verstrekte gegevens werd gemaakt.
Nu voorts vast staat dat in het telexantwoord van het Kadaster noch de letters BP, noch het deel en nummer van de inschrijving van de akte van vestiging van het BP-recht waren vermeld, volgt uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, dat de notaris naar aanleiding van het telexantwoord geen nader onderzoek behoefde te verrichten.
Uit het voorgaande volgt dat de notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat het beroep dat de Staat heeft gedaan op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] wordt verworpen.
2.6 Gezien het voorgaande is de vraag of per 30 augustus 1985 in de kadastrale legger betreffende het onderhavige perceel wel het deel en nummer stonden vermeld van de akte waarbij het BP-recht is gevestigd voor de beoordeling van onderhavig geschil niet (langer) relevant. Hetgeen partijen omtrent dit punt naar voren hebben gebracht, zal mitsdien onbesproken blijven.
2.7 Nu er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] is de Staat gehouden om aan [eiseres] het gehele bedrag te vergoeden, waartoe [eiseres] in de hoofdzaak is veroordeeld. [eiseres] heeft uiteindelijk onbetwist gesteld dat zij ter voldoening aan deze veroordeling op 28 maart 2000 telefonisch het op dat moment totaal verschuldigde bedrag ad fl. 320.063,54 (zijnde € 145.238,50) heeft overgemaakt. De vordering van [eiseres] zal derhalve tot dit bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen als gevorderd.
2.8 De Staat zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De schadeloosstelling en het loon van de deskundigen zullen voor zijn rekening blijven. Aan de laatste akte zal geen zogenaamd ‘procespunt’ worden toegekend, nu hetgeen [eiseres] in deze akte heeft vermeld reeds in de akte na deskundigenbericht dan wel ten pleidooie naar voren gebracht had kunnen/moeten worden.
De nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt de Staat om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 145.238,50 (zegge: honderdvijfenveertigduizend tweehonderdachtendertig euro en vijftig eurocent, in guldens fl. 320.063,54), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 28 maart 2000 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de Staat in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 65,39 aan verschotten en op € 7.105,- aan salaris voor de procureur;
veroordeelt de Staat, indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131,- aan nakosten, verhoogd met € 68,- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan de Staat tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is – bij vervroeging – gewezen door mr. Fiege, mr. Koekebakker en mr. Van Schouwenburg-Laan.
Uitgesproken in het openbaar.
204/1582/1885