
Jurisprudentie
BG3467
Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersGEMWT 07/3951 VERW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersGEMWT 07/3951 VERW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser, niet-professioneel verhuurder, is terecht als overtreder aangemerkt. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser redelijkerwijs kon weten dat er een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig was. Door de wijze van verhuur heeft eiser bepaalde risico’s genomen die voor zijn rekening dienen te worden gelaten.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: GEMWT 07/3951 VERW
Uitspraak in het geding tussen
(naam eiser), wonende te (woonplaats), eiser,
gemachtigde mr. E. Pimentel, juridisch adviseur te Rotterdam,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 14 juli 2006 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van (spoedeisende) bestuursdwang op 1 juni 2006 ter ontmanteling van een hennepkwekerij in de woning aan (adres) aan eiser medegedeeld en gesteld dat de kosten hiervan op eiser zullen worden verhaald.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 18 december 2006, ontvangen door verweerder op 15 januari 2007, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 september 2007 (verzonden 20 september 2007) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 26 oktober 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 29 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.B.H. Fijneman.
De rechtbank heeft bij beslissing van 3 juli 2008 het onderzoek heropend. Zij heeft daarbij verweerder om nadere inlichtingen gevraagd.
Bij brief van 12 augustus 2008 heeft verweerder hierop gereageerd. Eiser heeft bij brief van 22 augustus 2008 een (nadere) reactie overgelegd.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van de nadere zitting en bij brief van 25 september 2008 heeft de rechtbank het onderzoek in deze procedure gesloten.
2 Overwegingen
Op 1 juni 2006 heeft een met toezicht belast ambtenaar van de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam (hierna: dS+V), tezamen met onder meer een medewerker van het energiebedrijf Eneco, een in de woning op het adres (adres) (hierna: de woning) in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij is terstond (in de nacht van 1 op 2 juni 2006) van gemeentewege ontmanteld.
Bij het primaire besluit heeft verweerder onder meer overwogen dat het (partiële) gebruik van de woning ten behoeve van hennepteelt wettelijk niet is toegestaan en - meer concreet - in strijd is met het bepaalde in de “Voorschriften (tweede) verzamelherziening inzake gebruiksbepaling”. Voorts heeft verweerder overwogen dat het gezien de aangetroffen (brand)onveilige en onverantwoorde situatie direct noodzakelijk was de hennepkwekerij te ontmantelen. De van gemeentewege gemaakte kosten zullen op eiser worden verhaald.
Eiser heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat hij niet de overtreder is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ontvankelijk geacht en vervolgens ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd onder overneming van de overwegingen van verweerders Algemene bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie), neergelegd in het advies van 1 maart 2007. Hierin is - voor zover thans van belang - overwogen dat de hennepkwekerij is te herleiden tot eiser, aangezien eiser de eigenaar van de woning is. Volgens de commissie blijkt niet dat de woning daadwerkelijk is verhuurd. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat (persoon) ingeschreven staat op het adres (adres) en niet de door eiser beweerde huurder (naam huurder). Verder heeft de commissie overwogen dat een aantal van twaalf hennepplanten niet is te beschouwen als een hoeveelheid voor eigen gebruik en dat sprake was van een gevaarlijke situatie die het toepassen van spoedeisende bestuursdwang rechtvaardigde.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aantreffen van twaalf hennepplanten in de door eiser verhuurde woning. De woning was met ingang van 1 februari 2006 verhuurd aan (naam huurder). De - afhandeling van de - verhuur had eiser in handen gegeven van het administratiekantoor 9 naam administratiekantoor), waaronder ook het innen van de huurpenningen. Verweerder heeft, aldus eiser, onvoldoende in het werk gesteld om de huurder te traceren. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zelf maatregelen te treffen ter ontmanteling van de hennepkwekerij. Eiser acht de maatregel niet proportioneel.
Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij geen professionele verhuurder is en heeft hij een nadere toelichting gegeven over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop hij de woning had verhuurd.
Verweerder meent dat de situatie ter plaatse in de woning voldoende aanleiding gaf om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Ten aanzien van eisers stelling dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt stelt verweerder dat wie in een bepaald geval overtreder is afhangt van de formulering van de norm. De norm die in het onderhavige geval is geschonden is opgenomen in de (desbetreffende) bestemmingsplanvoorschriften van het bestemmingsplan “Bebouwingsvoorschriften Zuid”, de “Voorschriften Verzamelherziening inzake gebruiksbepaling” en de “Tweede Verzamelherziening inzake gebruiksbepalingen”. Nu uit die bepalingen volgt dat van strijd met het bestemmingsplan eveneens sprake is als het gaat om het in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken en daarvan naar de opvatting van verweerder sprake is, is eiser terecht als overtreder aangemerkt. Verweerder stelt dat de in geding gebrachte verklaring van (naam administratiekantoor) en de daarbij overgelegde betalingbewijzen eerst in beroep zijn ingebracht en geen wijziging brengen in het standpunt dat eiser als overtreder dient te worden aangemerkt. Verweerder ziet de omstandigheden van het geval voldoende aanleiding voor de conclusie dat eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt.
De in artikel 125 van de Gemeentewet aan burgemeester en wethouders gegeven bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang is overgedragen aan verweerder.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Artikel 5:24 van de Awb - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
2. (…)
3. (…)
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang is verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Niet in geschil is dat door de in de woning aangetroffen hennepkwekerij sprake was van een situatie die in strijd was met de relevante bestemmingsplanvoorschriften. Verweerder kwam derhalve de bevoegdheid toe om bestuursdwang toe te passen. Evenmin is in geschil dat onder gebruik ook het laten of doen gebruiken valt.
In tegenstelling tot hetgeen eiser meent, is de rechtbank van oordeel dat spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was omdat uit de door de projectleider Bestuurlijke Aanpak Hennep van dS+V op 1 juni 2006 opgestelde rapportage blijkt dat er onvakkundig is geknoeid met de elektra installatie. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht door verweerder aangenomen dat sprake was van een brandgevaarlijke elektrische installatie, waarbij de elektriciteit op illegale wijze weer zou kunnen worden aangesloten en het opstarten van de hennepkwekerij in de woning niet ondenkbaar was. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat verweerder, door met toepassing van artikel 5:24, vijfde lid, van de Awb over te gaan tot het onmiddellijk ontmantelen van de kwekerij, blijk heeft gegeven van een onjuiste dan wel onredelijke belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband voorts dat verweerder eiser niet in de gelegenheid hoefde te stellen om de gevaarlijke situatie zelf op te heffen. Het energiebedrijf Eneco, dat bij de vondst van de hennepkwekerij in de woning aanwezig was, is op dit gebied deskundig en daardoor in staat te achten om het gevaar in te schatten en de gevaarlijke situatie per direct ongedaan te maken.
Vaststaat dat er sprake was van meer dan de door verweerder in het advies genoemde en te gedogen aantal van vijf planten. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het vervolgens niet uit of het in het onderhavige geval om twaalf hennepplanten of om meer planten gaat, nu verweerder dezelfde maatregelen dient te treffen bij elke plant die deel uitmaakt van een hennepkwekerij waarvan aangenomen mag worden dat geen sprake is van kweek voor eigen gebruik. Verder heeft eiser slechts gesteld en niet onderbouwd dat de kosten van het verwijderen van de hennepplanten disproportioneel zijn. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft gesteld dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de door verweerder getroffen maatregelen niet proportioneel zijn.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of eiser terecht als overtreder is aangemerkt en de kosten van de uitoefening van de bestuursdwang om die reden voor zijn rekening mogen komen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen professioneel verhuurder is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2008
(LJN: BD5358) volgt dat in het geval dat niet weersproken wordt dat de niet-professionele verhuurder niet wist van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de door hem verhuurde woning, beoordeeld dient te worden of hij het redelijkerwijs had kunnen weten. In dat geval kan de niet-professionele verhuurder als overtreder worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser redelijkerwijs kon weten dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was. Eiser heeft bepaalde risico’s genomen door de wijze van verhuur die voor zijn rekening dienen te worden gelaten. Eiser heeft weliswaar een tussenpersoon in de vorm van een administratiekantoor ingeschakeld om zorg te dragen voor de verhuur van de woning, maar eiser is in de huurovereenkomst zelf als verhuurder aangemerkt. Daarbij heeft eiser in de huurovereenkomst de mogelijkheid opgenomen om de woning te inspecteren, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. De stelling van eiser dat de woning nog maar een korte periode was verhuurd, doet hieraan niet af, nu de woning gelet op de huurovereenkomst in eerste instantie ook maar voor een korte periode verhuurd zou worden. Niet bekend is of eiser dan wel het door hem ingeschakelde administratiekantoor identiteitsgegevens van de huurder heeft (gehad). Ook hierdoor heeft eiser een zeker risico genomen bij het aangaan van een huurovereenkomst omtrent de persoon van de huurder, welke voor zijn rekening dien te worden gelaten. Het innen van de huurpenningen heeft eiser aan het administratiekantoor overgelaten, waarbij steeds sprake was van contante betaling. Naar het oordeel van de rechtbank is contante betaling in deze tijd minder gebruikelijk gelet op de mogelijkheden van het betalingsverkeer via internet of automatische incasso. Contante betalingen leveren in de onderhavige omstandigheden ook bepaalde verdenkingen dan wel risico’s op die - eveneens - voor rekening van eiser moeten worden gelaten. Het gegeven dat eiser het administratiekantoor dan wel de daaraan verbonden tussenpersoon niet meer kan achterhalen, dient eveneens voor risico en rekening van eiser te komen. De rechtbank is van oordeel dat eiser - als niet-professioneel verhuurder - niet zodanige maatregelen heeft getroffen om risico’s als dezen uit te sluiten dan wel te verminderen. Integendeel, eiser heeft door de wijze van verhuur bepaalde risico’s genomen die in een situatie als hier aan de orde, een hennepkwekerij in de door hem verhuurde woning, voor zijn rekening dienen te worden gelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser derhalve terecht door verweerder als overtreder aangemerkt. Hierdoor kunnen de kosten op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb op hem worden verhaald, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van eiser behoren te komen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten niet op eiser verhaald zouden mogen worden.
Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, rechter, en door deze en mr. H. van der Waal- de Vries, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: