
Jurisprudentie
BG3496
Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7060 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7060 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juiste medische beperkingen in acht genomen? Discrepantie tussen (pijn)klachten en de objectief medische onderzoeksgegevens.
Uitspraak
06/7060 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 november 2003, 06/496 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft P. Companje, echtgenoot van appellante, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op dit verweerschrift is namens appellante gereageerd bij brief van 28 januari 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
II. OVERWEGINGEN
1.1.Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante, werkzaam als ziekenverzorgende voor 16 uur per week, is op 23 januari 2000 uitgevallen als gevolg van rugklachten en psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgehad op 26 april 2005. De daarbij vastgestelde beperkingen van appellante zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden, waarbij een aantal functies zijn geselecteerd waarmee een zodanig inkomen verdiend kan worden dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 36,22%. Bij besluit van 27 juli 2005 is de WAO-uitkering met ingang van 13 september 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove in een rapport van 8 januari 2006, na weging van alle beschikbare gegevens, onder meer ook van de behandelend sector, geconcludeerd dat de FML geen aanpassing behoeft aangezien in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante. Bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper heeft aanleiding gezien de geduide functie van brugwachter (Sbc-code 282170), te laten vallen. Van de reeds eerder geselecteerde functies heeft Schipper aangegeven dat de functies telefonist/receptionist (Sbc-code 315120), portier toezichthouder (Sbc-code 342021) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) geschikt zijn en aan de schatting ten grondslag gelegd kunnen worden, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid eveneens valt in de klasse 35 tot 45%. In overeenstemming met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 16 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat uitgegaan dient te worden van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde functionele beperkingen. Appellante meent dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten voortvloeiend uit een combinatie van artroseklachten, pijnklachten in de arm, schouder, handen en benen en overgewicht alsmede haar psychische klachten (depressiviteit). Aangegeven is dat de herziening van de WAO-uitkering te vroeg komt aangezien appellante in dat stadium in afwachting was van een operatie waarbij een maagband zou worden geplaatst. Nadat appellante is afgevallen, zouden er nog behandelmogelijkheden zijn met betrekking tot de sterk versleten tussenrugwervels. Tevens wachtte zij in verband met haar psychische klachten op een cursus “in de put, uit de put”. Appellante geeft aan dat na deze behandelingen een schatting van de WAO-uitkering aan de orde kan komen aangezien eerst dan haar arbeidsmogelijkheden bezien kunnen worden.
4.1 De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de objectief-medische gegevens die beschikbaar zijn gekomen niet tot de conclusie leiden dat met betrekking tot de datum in geding, zijnde 13 september 2005, te geringe beperkingen zijn aangenomen.De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen L. ten Hove en A. Bijleveld de beperkingen van appellante niet juist zouden hebben vastgesteld. Bijleveld, die appellante op 26 april 2005 in het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onderzocht heeft, heeft, naast de reeds bekende medische gegevens uit eerdere herbeoordelingen en na kennis te hebben genomen van het expertiseverslag van revalidatiearts W.C.G. Blanken d.d. 25 juli 2001 alsmede een brief van R.C. Kok, psychiater bij het Meander Medisch Centrum te Amersfoort, geconcludeerd dat appellante is aangewezen op rugsparende, niet stresserende arbeid. Daartoe heeft deze verzekeringsarts vervolgens een aantal beperkingen vastgesteld en neergelegd in een FML d.d. 26 april 2005. De juistheid van de door Bijleveld opgestelde FML is door bezwaarverzekeringsarts Ten Hove in haar rapportage van 8 januari 2006 onderschreven. Uit deze rapportage blijkt dat Ten Hove alle beschikbare medische gegevens, waaronder tevens brieven van orthopedisch chirurg M. Dekker, in haar heroverweging heeft betrokken. In haar rapportage heeft Ten Hove tevens aangegeven dat er sprake is van een duidelijke en grote discrepantie tussen enerzijds de door appellante geuite (pijn)klachten en geclaimde beperkingen en anderzijds de objectief medische onderzoeksgegevens. De Raad merkt hierover op dat het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, aangeeft dat aan de subjectieve klachtenbeleving van appellante geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Voor psychische beperkingen ziet Ten Hove geen reden, gelet op de informatie van de psychiater Kok, waaruit blijkt dat door behandeling verbetering is opgetreden. Met betrekking tot de grief dat appellante in afwachting was van een operatie en van een cursus “in de put, uit de put” en dat de WAO-uitkering om deze reden nog niet had mogen worden herzien, merkt de Raad op dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door Bijleveld blijkt, dat sprake was van een stabiele medische toestand en dat appellante belastbaar werd geacht voor rugsparende en niet te stresserende arbeid, alsmede dat niet bekend was wanneer een operatie en de cursus zijn beslag zouden krijgen. Er is daarom onvoldoende aanleiding niet tot herziening van de WAO-uitkering over te gaan. Gelet op het voorgaande is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig is geweest en dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Dit betekent dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
4.3. De Raad is tot slot niet gebleken dat de geduide functies niet berekend zouden zijn voor de belastbaarheid van appellante. Het is de Raad niet kunnen blijken dat die op enig onderdeel een overschrijding van de bij de FML vastgestelde medische belastbaarheid van appellante geven.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als R.C. Stam voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
RB