Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3574

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/690321-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 227b Sr; uitkeringsfraude; redelijke termijn. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte (de voorzitter van een stichting) tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden wegens uitkeringsfraude.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/690321-06 Uitspraakdatum: 29 oktober 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 21 december 2005 te Bloemendaal, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Uitvoering Werknemersverzekeringen Cadans en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (in die periode en op die plaats) op generlei wijze aan voornoemde Uitvoering Werknemersverzekeringen Cadans en/of Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of inkomsten genoot en/of had genoten. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. 4. Oordeel van de rechtbank 4.1. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 21 december 2005 te Bloemendaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Uitvoering Werknemersverzekeringen Cadans en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (in die periode en op die plaats) op generlei wijze aan voornoemde Uitvoering Werknemersverzekeringen Cadans en/of Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of inkomsten genoot. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (nummer 224193, bijlage 68) van verhoor van verdachte d.d. 22 december 2005, waarin hij onder meer – zakelijk weergegeven – heeft verklaard: - het klopt dat ik vanaf januari 2004 tot en met augustus 2004 werkzaamheden verrichtte op het kantoor van [getuige 1] en dat hij mij € 1.500,- per maand betaalde. - Het klopt ook dat ik deze werkzaamheden en betalingen niet heb gemeld aan het UWV. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (nummer 224193, bijlage 69) van verhoor van verdachte d.d. 23 december 2005, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: - Van de zaak [betrokkene 1] heb ik ongeveer € 20.000,- ontvangen, van de zaak [betrokkene 2] heb ik ongeveer € 10.000,- ontvangen en van de zaak [getuige 2] heb ik in eerste instantie € 6.000,- ontvangen en van de slotuitkering heb ik uit deze laatste zaak nog € 40.000,- ontvangen. Daarnaast is er nog een bedrag van € 27.000,- aan gemaakte kosten door de Stichting ingediend en ingehouden op de slotuitkering van [getuige 2]. De bedragen uit de zaken [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn uitbetaald op een derdenrekening van de Stichting, een rekeningnummer bij de Rabobank te Bloemendaal. Ik ben de enige gemachtigde van deze rekening. Ik heb ook gelden van deze rekening opgenomen voor kosten van de Stichting alsook de betaling van privé-schulden. - Het bedrag van € 23.750,-- op de kwitantie d.d. 23 augustus 2005, is door mij van [getuige 3] contant ontvangen. Op de kwitantie staat mijn handtekening. - De betalingen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [getuige 2], alsmede het contante bedrag uit handen van [getuige 3] heb ik niet gemeld aan het UWV. - Ik herken de vragenformulieren WAO ten name van mijzelf, ondertekend en voorzien van dagtekening 30 oktober 2001, 28 oktober 2002 en 29 oktober 2003. Ik herken ook mijn handtekening. Ik heb deze formulieren niet naar waarheid ingevuld. Ik heb bij alle formulieren “nee” aangekruist en daarmee verklaard dat ik de voorgaande twee jaren niet heb gewerkt. Ik was in deze periode actief met de Stichting en Jurimed Consultants. Ook werkte ik bij [getuige 1] op kantoor. - Ik lever nog steeds zaken aan bij [getuige 3]. Ik spreek wekelijks met [getuige 3]. Op de dag dat ik ben aangehouden (21 december 2005) had ik zelfs een afspraak met [getuige 3]. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (nummer 224193, bijlage 57) van verhoor van [getuige 1] d.d. 8 september 2005, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: - [verdachte] sloot de overeenkomst namens de Stichting af met de betreffende cliënten. [verdachte] kwam in september/oktober 2003 eerst 1 of 2 dagen bij mij op kantoor de werkzaamheden verrichten, later, vanaf december 2003 werd dat fulltime. Vanaf januari 2004 tot en met augustus 2004 ben ik [verdachte] maandelijks € 1.500,- gaan betalen als voorschot op de gezamenlijk te behalen winst. De bedragen zijn door mij betaald op het privé bankrekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte]. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (nummer 2224193, bijlage 63) van verhoor van [getuige 2] d.d. 24 oktober 2005, inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende: in mijn zaak is door de AMEV in juni 2004 een bedrag van € 100.000,- overgemaakt op de rekening van de Stichting Ongevallen Letselschade Nederland. Na aftrek van de kosten is een bedrag van ongeveer € 82.500,- aan mij overgemaakt. Later, in december 2004, is heeft AMEV nog een bedrag van € 360.000,- aan de Stichting overgemaakt. [verdachte] heeft daar toen zijn kosten vanaf gehaald en op de rekening stond toen een bedrag van ongeveer € 292.000,-. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (nummer 224193, bijlage 64) van verhoor van [getuige 3] d.d. 1 november 2005, inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende: - ik heb [verdachte] in totaal € 23.750,- betaald in 2005. Voor de zaken die [verdachte] in 2004 binnen had gebracht, betaalde ik € 250,- en voor de nieuwe zaken in 2005 wilde ik hem € 500,- betalen. - Van een aantal zaken heb ik beoordeeld dat die niet voor mij te behandelen is. Daar heb ik een creditnota van € 6.000,- voor opgesteld. Dat bedrag is inmiddels verrekend met nieuwe zaken die [verdachte] in oktober 2005 bij mij heeft binnengebracht. - Aan [verdachte] heb ik in de zaak [betrokkene 1] op 17 november 2004 een bedrag van € 27.000,- aan fee betaald. - Het bedrag aan fee in de zaak [betrokkene 2] bedroeg € 10.000,-. - De bedragen van € 27.000,- en € 10.000,- zijn gestort op de rekening van de moeder van [verdachte] omdat er beslag lag op de rekeningen van [verdachte] en zijn Stichting. • Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam (KvK), d.d. 24 november 2004, waaruit blijkt dat op 17 januari 1994 is opgericht Stichting Ongevallen- en Letselschade Nederland met als alleen/zelfstandig bevoegde voorzitter [verdachte]. • Beschikking over recht op WAO-uitkering (bijlage 12) d.d. 5 april 2003 waarin verdachte onder andere wordt medegedeeld dat de arbeidsongeschiktheidsklasse van hem niet verandert en hij dus ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. Dit geldt voor de periode van 1 oktober 1999 tot 1 oktober 2004. • Beschikking herziening WAO-uitkering d.d. 10 mei 2005 waarin verdachte met ingang van 4 juli 2005 voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt wordt geacht. De hierboven opgenomen schriftelijke stukken (uittreksel KvK en beschikkingen WAO) worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft jarenlang een WAO-uitkering ontvangen terwijl hij inkomsten genoot uit andere hoofde. Aan de uitkeringsinstantie heeft hij steeds gemeld dat hij bezig was zich te oriënteren op het gebied van letselschade. Echter, uit de door verdachte afgelegde verklaringen komt naar voren dat hij de oriënterende fase reeds voorbij was en dat hij betalingen ontving voor zijn werkzaamheden en dat hij wist dat hij deze werkzaamheden en inkomsten had moeten melden bij de uitkeringsinstantie UWV. Door tegenover de uitkeringsinstantie te verzwijgen dat hij werkte en uit dat werk inkomsten genereerde, is deze instelling niet in staat geweest zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op de juiste wijze te bepalen. Door zijn handelen heeft verdachte ten onrechte gelden uitgekeerd gekregen en daarmee misbruik gemaakt van het sociale stelsel. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de behandeling van de zaak niet binnen een termijn van twee jaar met een eindvonnis is afgerond nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Bij de oplegging van de straf zal de rechtbank rekening houden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, in die zin dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf die twee maanden korter is dan de straf die volgens de richtlijnen bij soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Artikel 227b, Wetboek van Strafrecht. 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (zegge: tien) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter, mrs. E.J. Hofstee en G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. C.J.V. Venrooij en D.L. Meyer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2008. Mr. G. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.