
Jurisprudentie
BG3584
Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.916
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.916
Statusgepubliceerd
Indicatie
4.12. Het hof stelt voorop dat, nu [appellante] met het bestreden vonnis van 3 oktober 2007 slechts voor een gedeelte van de vordering tot zekerheid waarvoor zij conservatoir beslag had gelegd een (voor tenuitvoerlegging vatbare) executoriale titel heeft verkregen, het conservatoir beslag ook slechts in zoverre is overgegaan in een executoriaal beslag (artikel 704 lid 1 Rv). In beginsel is het conservatoir beslag derhalve blijven rusten voor zover het was gelegd tot zekerheid van dat deel van de vordering dat bij het bestreden vonnis is afgewezen. Ingevolge artikel 704 lid 2 Rv vervalt het conservatoir beslag eerst indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Laatstgenoemde bepaling beoogt te voorkomen dat een conservatoir beslag blijft liggen als het zijn zin heeft verloren. In het onderhavige geval heeft het conservatoir beslag zijn zin nog niet verloren voor zover het strekt tot zekerheid van het deel van de vordering dat in eerste aanleg is afgewezen voor zover [appellante] tegen die afwijzing hoger beroep heeft ingesteld.
Uitspraak
zaaknr. HD 103.005.916
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
eerste kamer, van 30 september 2008,
gewezen in het incident in de zaak van:
[APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante in het principaal appel bij exploot van dagvaarding van 12 november 2007,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. Y.A.W.M. Molkenboer,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel bij gemeld exploot,
niet verschenen,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats],
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonende te [plaats] (België),
geïntimeerden in het principaal appel bij gemeld exploot,
appellanten in het incidenteel appel,
eisers in het incident,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 22 december 2004 tussen principaal appellante - [appellante] - als eiseres en principaal geïntimeerden sub 2 en 3 - [geïntimeerden sub 2 en 3] - als gedaagden, van 5 oktober 2005 tussen [appellante] als eiseres en principaal geïntimeerde sub 1 - [geïntimeerde sub 1] - als gedaagde, en van 3 oktober 2007 tussen [appellante] als eiseres en principaal geïntimeerden sub 1 tot en met 3 - [geïntimeerden] - als gedaagden. Geïntimeerden sub 1, 2 en 3 zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als respectievelijk [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3].
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 128237/HAZA 04-57)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Op de dienende dag is [geïntimeerde sub 1] niet verschenen. Het hof heeft verstek tegen hem verleend.
2.2. Bij memorie van grieven heeft [appellante], onder overlegging van drieëndertig producties, vijftien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep voor zover daarbij haar (oorspronkelijke) vordering tot hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een bedrag van € 351.347,18 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2004 is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerden] alsnog hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 209.591,98 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2004, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in hoger beroep.
2.3. Bij memorie van 27 mei 2007 hebben [geïntimeerden sub 2 en 3], onder overlegging van negen producties, de grieven in het principaal appel bestreden. Zij hebben tevens incidenteel appel ingesteld tegen de vonnissen van 22 december 2004 en 3 oktober 2007, daarin zes grieven aangevoerd en geconcludeerd - kort gezegd - tot vernietiging van de door hen bestreden vonnissen voor zover de vorderingen van [appellante] daarbij zijn toegewezen en tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] in haar vorderingen althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties. Voorts hebben zij een incidentele vordering tot opheffing van conservatoir beslag op onroerende zaken ingesteld.
2.4. [appellante] heeft bij memorie van 8 juli 2008 geantwoord in het incidenteel appel en in het incident. Zij heeft bij voormelde memorie tevens vier producties (genummerd 34 tot en met 37) in het geding gebracht en haar eis in het principaal appel in zoverre verminderd dat zij thans (in plaats van de hiervoor onder 2.2. vermelde hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een bedrag van € 209.591,98 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2004) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] vordert tot betaling van een bedrag van € 228.256,57 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007.
2.5. [appellante] en [geïntimeerden sub 2 en 3] hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak in het incident gevraagd.
3. De bevoegdheid
3.1. Nu [geïntimeerde sub 3] woonachtig is in België, heeft de zaak internationale aspecten. Derhalve zal het hof allereerst onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de incidentele vordering. Dat is het geval. Naar het voorlopig oordeel van het hof betreft het geschil in de hoofdzaak een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening). Op grond van artikel 24 van deze Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de onderhavige incidentele vordering.
4. De incidentele vordering en de beoordeling daarvan
4.1. Het gaat in dit incident om het volgende.
4.2. [appellante] heeft (met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda) op 3 december 2003 ten laste van [geïntimeerden sub 2 en 3] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken met kadastrale aanduiding [perceel 1], [perceel 2] en [perceel 3], zulks ter verzekering van verhaal van vorderingen die zij pretendeert te hebben op [geïntimeerden sub 2 en 3]
4.3. [appellante] heeft ter zake de hiervoor onder 4.2. vermelde vorderingen bij inleidende dagvaarding van 29 december 2003 een procedure bij de rechtbank Breda aanhangig gemaakt, welke procedure is geëindigd in het bestreden vonnis van 3 oktober 2007.
4.4. Bij het bestreden vonnis van 3 oktober 2007 heeft de rechtbank Breda de vorderingen van [appellante] op [geïntimeerden sub 2 en 3] gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
4.5. [appellante] heeft het vonnis van 3 oktober 2007 op 18 oktober 2007 aan [geïntimeerden sub 2 en 3] doen betekenen. [geïntimeerden sub 2 en 3] hebben de uit hoofde van het vonnis van 3 oktober 2007 verschuldigde bedragen volledig aan [appellante] voldaan.
4.6. De raadsman van [geïntimeerden sub 2 en 3] heeft bij brief van 19 december 2007 aan de raadsman van [appellante] verzocht te bevestigen dat alle gelegde beslagen als opgeheven kunnen worden beschouwd. Bij brief van 14 februari 2008 heeft de raadsman van [appellante] aan de raadsman van [geïntimeerden sub 2 en 3] bevestigd dat de executoriale beslagen als opgeheven kunnen worden beschouwd.
4.7. [appellante] heeft de inschrijving in het Kadaster van het door haar op 3 december 2003 gelegde conservatoir beslag op de hiervoor onder 4.2. vermelde onroerende zaken gehandhaafd (zie uittrekstel uit het Kadaster d.d. 14 mei 2008, productie 9 bij memorie van 27 mei 2007).
4.8. De incidentele vordering van [geïntimeerden sub 2 en 3] strekt tot opheffing (voor zover nog nodig) van het door [appellante] op 3 december 2003 gelegde (conservatoir) beslag op de voormelde onroerende zaken, althans veroordeling van [appellante] om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest over te gaan tot doorhaling van het beslag, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- althans van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [appellante] in strijd handelt met dit gebod, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het incident, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hiervoor bedoelde termijn voor voldoening.
4.9. [geïntimeerden sub 2 en 3] hebben aan hun incidentele vordering ten grondslag gelegd dat, gelet op de betekening van het bestreden vonnis van 3 oktober 2007, het conservatoir beslag ingevolge artikel 704 lid 1 Rv is overgegaan in executoriaal beslag. Volgens [geïntimeerden sub 2 en 3] is het conservatoir beslag hierdoor geëindigd.
4.10. [appellante] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [geïntimeerden sub 2 en 3] in hun incidentele vordering, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [geïntimeerden sub 2 en 3] in de kosten van het incident. [appellante] heeft daartoe gesteld dat het op 3 december 2003 gelegde conservatoir beslag (mede) is gelegd tot zekerheid van haar vordering op [geïntimeerden sub 2 en 3] voor zover deze door de rechtbank is afgewezen. Zij stelt dat, nu de vordering tot zekerheid waarvoor zij beslag had gelegd in eerste aanleg slechts gedeeltelijk is toegewezen, het conservatoir beslag ook slechts gedeeltelijk is overgegaan in executoriaal beslag (welk executoriaal beslag inmiddels is opgeheven). [appellante] stelt - onder verwijzing naar artikel 704 lid 2 Rv - dat het conservatoir beslag is blijven liggen voor zover de vordering in eerste aanleg is afgewezen en zij tegen die afwijzing hoger beroep heeft ingesteld, nu het vonnis in zoverre nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
4.11. [appellante] stelt dat zij belang heeft bij handhaving van het conservatoir beslag nu [geïntimeerden sub 2 en 3] buiten de beslagen onroerende zaken geen verhaal bieden. [appellante] stelt dat zij weliswaar zekerheidshalve op 2 juni 2008 (met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda) nogmaals conservatoir beslag heeft gelegd op de hiervoor onder 4.2. vermelde onroerende zaken, maar dat zij belang heeft bij handhaving van het reeds op 3 december 2003 gelegde conservatoir beslag, nu op 8 november 2007 ten gunste van [bedrijf 1] een recht van hypotheek is gevestigd op voormelde onroerende zaken.
4.12. Het hof stelt voorop dat, nu [appellante] met het bestreden vonnis van 3 oktober 2007 slechts voor een gedeelte van de vordering tot zekerheid waarvoor zij conservatoir beslag had gelegd een (voor tenuitvoerlegging vatbare) executoriale titel heeft verkregen, het conservatoir beslag ook slechts in zoverre is overgegaan in een executoriaal beslag (artikel 704 lid 1 Rv). In beginsel is het conservatoir beslag derhalve blijven rusten voor zover het was gelegd tot zekerheid van dat deel van de vordering dat bij het bestreden vonnis is afgewezen. Ingevolge artikel 704 lid 2 Rv vervalt het conservatoir beslag eerst indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Laatstgenoemde bepaling beoogt te voorkomen dat een conservatoir beslag blijft liggen als het zijn zin heeft verloren. In het onderhavige geval heeft het conservatoir beslag zijn zin nog niet verloren voor zover het strekt tot zekerheid van het deel van de vordering dat in eerste aanleg is afgewezen voor zover [appellante] tegen die afwijzing hoger beroep heeft ingesteld.
4.13. Ingevolge artikel 353 lid 1 jo 223 Rv kan het hof tijdens een aanhangig geding op vordering van iedere partij een voorlopige voorziening treffen voor de duur van het geding, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering. Het hof constateert dat [geïntimeerden sub 2 en 3] niet hebben gesteld dat zij er een dringend belang bij hebben dat het conservatoir beslag op voormelde onroerende zaken thans wordt opgeheven, terwijl daarvan evenmin is gebleken.
4.14. Het voorgaande leidt ertoe dat [geïntimeerden sub 2 en 3] niet ontvankelijk zullen worden verklaard in hun incidentele vordering. [geïntimeerden sub 2 en 3] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
5. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
verklaart [geïntimeerden sub 2 en 3] niet ontvankelijk in hun incidentele vordering;
veroordeelt [geïntimeerden sub 2 en 3] in de proceskosten van dit incident, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2008 voor beraad partijen in de hoofdzaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Hendriks-Jansen en Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 september 2008.