
Jurisprudentie
BG3593
Datum uitspraak2008-10-14
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.329
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.329
Statusgepubliceerd
Indicatie
4.8. Uitgangspunt is dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering in beginsel dekking biedt ingeval van ziekte en/of ongeval na het verstrijken van een wachttijd van 365 dagen (art. 1 bijzondere bepalingen). Uitgesloten is de aanspraak op uitkering voortvloeiend uit een ziekte die zich binnen 365 dagen na de ingangsdatum van de verzekering heeft voorgedaan (art. 4, sub b bijzondere bepalingen).
4.8.1. Nu de arbeidsongeschiktheid van [appellant] is ingetreden binnen 365 dagen na de ingangsdatum van de verzekering, heeft [appellant] dus in beginsel geen recht op uitkering, tenzij zich de uitzonderingssituatie voordoet dat de aanspraak op uitkering voortvloeit uit of verband houdt met een ongeval, zoals bepaald in art. 4, sub b tweede zin van de bijzondere bepalingen.
Voorts is dat standpunt niet verenigbaar met het bepaalde in art. 6:106, lid 1, sub b BW, waar ook de wetgever onderscheid maakt tussen de situatie dat de benadeelde "lichamelijk letsel" heeft opgelopen, geschaad is in zijn eer of goede naam of "op andere wijze in zijn persoon is aangetast".
4.8.5. Het hof is daarom van oordeel dat aan de hand van de onder 4.8.2. vermelde maatstaf moet worden geconcludeerd dat het standpunt van [appellant] onjuist is. Het hof volgt daarom het oordeel van de rechtbank en de door deze gebezigde motivering. De definitie van "ongeval" in de verzekeringsvoorwaarden kan niet worden uitgelegd in de door [appellant] bepleite zin. Indien [appellant], naar hij stelt, die definitie bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft opgevat in de door hem bepleite zin, had het, gelet op het bovenstaande, op zijn weg gelegen Cardif er op te wijzen dat hij die definitie aldus opvatte. Nu hij dat niet heeft gedaan, is de - afwijkende - uitleg die [appellant] geeft aan het begrip "ongeval" geen onderdeel geworden van de overeenkomst tussen partijen zodat [appellant] zich daarop tegenover Cardif niet kan beroepen.
Uitspraak
typ. SKS
zaaknr. HD 103.005.329
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
derde kamer, van 14 oktober 2008,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2007,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Oosterhout,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 25 april 2007 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - Cardif - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 164353/HA ZA 06-1456)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij appeldagvaarding heeft [appellant] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Cardif de grief bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief strekt ten betoge dat de rechtbank de vordering van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellant], geboren op [1967], was in het jaar 2000 als schoonmaakmedewerker in dienstbetrekking werkzaam bij de Stichting Christophorus te Bosch en Duin.
b. Op 28 januari 2003 is [appellant] arbeidsongeschikt geworden als gevolg van een traumatische gebeurtenis tijdens het werk. [appellant] had op 14 januari 2003 het lichaam van een overleden of nagenoeg overleden zwerver gevonden in een papiercontainer.
c. [appellant] had op 10 mei 2002 een (particuliere) arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Cardif, ingaande op 14 mei 2002 (prod. 1 en 3 inl. dagv.).
d. De verzekeringsarts van Cardif heeft in zijn rapportage d.d. 8 december 2003 (prod. 9. laatste stuk, cvr) als diagnose vermeld "reactie op ernstige stress". De verzekeringsarts van het UWV heeft in zijn rapportage van 6 april 2005 (prod. 9, derde stuk, cvr) als diagnose vermeld "post traumatische stressstoornis met psychotische kenmerken" en als nevendiagnose "depressie".
e. [appellant] heeft in 2004 jegens Cardif aanspraak gemaakt op uitkering uit de tussen partijen gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering.
f. Cardif heeft bij brief d.d. 6 oktober 2004 (afkomstig van The Anglo Dutch Assurance Society: prod. 2 inl. dagv.) de aanspraak afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 4b van de toepasselijke, in de polisvoorwaarden genoemde, bijzondere bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid. In dit artikel 4 aanhef en sub b is bepaald:
"Geen recht op uitkering bestaat indien:
(....)
b) de aanspraak op uitkering voortvloeit uit of verband houdt met een ziekte die zich binnen 365 dagen na de ingangsdatum van deze verzekering heeft voorgedaan. Deze uitsluiting is niet van toepassing indien de aanspraak op uitkering voortvloeit uit of verband houdt met een ongeval;
(...)"
g. [appellant] heeft zich bij brief d.d. 22 februari 2006 (prod. 4 inl. dagv.) op het standpunt gesteld dat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan ten gevolge van een traumatische ervaring op de werkvloer en dat deze situatie, juridisch gezien, gelijk moet worden gesteld met een ongeval.
h. In reactie hierop heeft Cardif bij brief d.d. 27 juni 2006 (prod. 7 inl. dagv.) medegedeeld dat er in casu geen sprake is van een ongeval in de zin van de toepasselijke algemene verzekeringsvoorwaarden, daarbij verwijzend naar het bepaalde in artikel 1. onder h van die voorwaarden, luidende: "ongeval: een tijdens de looptijd van de verzekering plotseling van buiten komend onvrijwillig op het lichaam van verzekerde inwerkend geweld dat rechtstreeks en zonder medewerking van andere oorzaken geneeskundig vast te stellen lichamelijk letsel tengevolge heeft en waarvoor verzekerde zich onder behandeling van een arts stelt."
4.2. [appellant] heeft in dit geding gevorderd Cardif te veroordelen tot betaling van
a. de som van € 13.950,- (= de som van 31 verzekerde maandbedragen over de periode 28 januari 2004 tot 28 augustus 2006), vermeerderd met wettelijke rente; en
b. vanaf 28 augustus 2006 maandelijks het verzekerd maandbedrag van f 450,- tot het moment dat [appellant] arbeidsgeschikt wordt, dan wel de looptijd van de verzekering is verstreken.
4.3. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 25 april 2007 de vordering van [appellant] afgewezen.
4.4. De rechtbank heeft geoordeeld (rov. 3.6.) dat de traumatische gebeurtenis tengevolge waarvan [appellant] arbeidsongeschikt is geworden, niet valt onder de definitie van "ongeval" zoals omschreven in de algemene verzekeringsvoorwaarden, aangezien er geen sprake is van een "op het lichaam van verzekerde inwerkend geweld" dat "lichamelijk letsel tengevolge heeft". De rechtbank acht de tekst van de definitie helder en duidelijk geformuleerd en niet voor meer dan een uitleg vatbaar.
4.5. [appellant] stelt zich in de grief op het standpunt dat de traumatische gebeurtenis wél onder bedoeld begrip "ongeval" valt.
4.5.1. [appellant] betoogt daartoe dat ook de psyche onderdeel is van het menselijk lichaam en dat onder lichaam of lichamelijk letsel ook de psyche en psychisch letsel valt, zowel in het algemeen gesproken, als in de onderhavige polis.
In aansluiting op dit standpunt betoogt [appellant] dat onder "op het lichaam van verzekerde inwerkend geweld" ook het geweld valt dat op de psyche inwerkt. Onder geweld dat op de psyche inwerkt valt een confrontatie met schokkende feiten of beelden, zoals in casu [appellant] is overkomen.
4.5.2. Volgens [appellant] wordt in de toepasselijke algemene verzekeringsvoorwaarden geen onderscheid gemaakt tussen het tastbare lichaam en de psyche. De definitie van ongeval is volgens [appellant] wél voor meer dan een uitleg vatbaar, omdat velen van mening zullen zijn dat met het begrip "lichaam" in de verzekeringsvoorwaarden niet uitsluitend het vleselijke lichaam bedoeld wordt, maar het gehele lichaam, inclusief de psyche, omdat de psyche integraal onderdeel van het lichaam uitmaakt. [appellant] stelt dat hij de betreffende bepalingen in ieder geval aldus heeft begrepen en mocht begrijpen.
4.6. Cardif heeft het standpunt van [appellant] ook in hoger beroep bestreden.
4.7. Het hof is van oordeel dat het standpunt van [appellant] moet worden verworpen.
4.8. Uitgangspunt is dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering in beginsel dekking biedt ingeval van ziekte en/of ongeval na het verstrijken van een wachttijd van 365 dagen (art. 1 bijzondere bepalingen). Uitgesloten is de aanspraak op uitkering voortvloeiend uit een ziekte die zich binnen 365 dagen na de ingangsdatum van de verzekering heeft voorgedaan (art. 4, sub b bijzondere bepalingen).
4.8.1. Nu de arbeidsongeschiktheid van [appellant] is ingetreden binnen 365 dagen na de ingangsdatum van de verzekering, heeft [appellant] dus in beginsel geen recht op uitkering, tenzij zich de uitzonderingssituatie voordoet dat de aanspraak op uitkering voortvloeit uit of verband houdt met een ongeval, zoals bepaald in art. 4, sub b tweede zin van de bijzondere bepalingen.
4.8.2. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen (vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001,199).
4.8.3. In de algemene verzekeringsvoorwaarden zijn de begrippen "ziekte" en "ongeval" scherp omschreven. Onder het begrip ziekte wordt begrepen "een ........ lichamelijke of geestelijke aandoening", terwijl onder "ongeval" wordt begrepen "een op het lichaam... inwerkend geweld" dat "lichamelijk letsel tengevolge heeft". Nu in de definitie van het begrip ziekte een onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijke en geestelijke aandoening, wordt in de algemene verzekeringsvoorwaarden, anders dan [appellant] ongemotiveerd stelt, wel degelijk onderscheid gemaakt tussen het tastbare lichaam en de psyche.
4.8.4. Het standpunt van [appellant] dat in het algemeen gesproken onder het lichaam ook de psyche is begrepen en dat onder lichamelijk letsel ook psychisch letsel valt, verwerpt het hof. Het standpunt is niet gemotiveerd en bovendien in strijd met het algemeen spraakgebruik waarbij "lichamelijk" en "psychisch" juist als termen met een tegengestelde betekenis hebben te gelden.
Voorts is dat standpunt niet verenigbaar met het bepaalde in art. 6:106, lid 1, sub b BW, waar ook de wetgever onderscheid maakt tussen de situatie dat de benadeelde "lichamelijk letsel" heeft opgelopen, geschaad is in zijn eer of goede naam of "op andere wijze in zijn persoon is aangetast".
4.8.5. Het hof is daarom van oordeel dat aan de hand van de onder 4.8.2. vermelde maatstaf moet worden geconcludeerd dat het standpunt van [appellant] onjuist is. Het hof volgt daarom het oordeel van de rechtbank en de door deze gebezigde motivering. De definitie van "ongeval" in de verzekeringsvoorwaarden kan niet worden uitgelegd in de door [appellant] bepleite zin. Indien [appellant], naar hij stelt, die definitie bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft opgevat in de door hem bepleite zin, had het, gelet op het bovenstaande, op zijn weg gelegen Cardif er op te wijzen dat hij die definitie aldus opvatte. Nu hij dat niet heeft gedaan, is de - afwijkende - uitleg die [appellant] geeft aan het begrip "ongeval" geen onderdeel geworden van de overeenkomst tussen partijen zodat [appellant] zich daarop tegenover Cardif niet kan beroepen.
4.9. De grief van [appellant] faalt dus.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [appellant] te worden veroordeeld in de kosten van dit geding in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 25 april 2007, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Cardif tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 420,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Zweers-Van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2008.