Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3595

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03513
Statusgepubliceerd


Indicatie

WSNP. Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b, F. wegens het niet te goeder trouw laten ontstaan van schulden (81 RO).


Conclusie anoniem

Rekestnr. 08/03513 mr. J. Spier Parket 31 oktober 2008 Conclusie inzake [Verzoekster] 1. Op 9 januari 2008 heeft [verzoekster] een verzoekschrift ingediend waarin zij heeft verzocht om toepassing van de schuldsaneringsregeling. In haar vonnis van 8 april 2008 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad dit verzoek afgewezen. [Verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 7 augustus 2008 heeft het Hof Arnhem het bestreden vonnis bekrachtigd. 2. [Verzoekster] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Uit het verzoekschrift blijkt niet welke advocaat het heeft ondertekend. Strikt genomen kan daarom worden betwijfeld of het beroep ontvankelijk is. Ik zou over die twijfel willen heenstappen omdat 1) art. 426a Rv. niet vereist dat een advocaat wordt genoemd en 2) zowel uit de genoegzaam bekende handtekening van mr Garretsen als uit de begeleidende brief waarbij het (één dag later gedateerde) rekest is ingediend, blijkt wie de advocaat is. 3. Het Hof heeft aangegeven dat [verzoekster] in eerste en tweede aanleg (ik voeg toe: op een essentieel punt ) tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Reeds dat wijst niet op - door de aanvrager aannemelijk te maken - goede trouw (art. 288 lid 1 onder b Fw.). 4. Onderdeel 3.5 komt met een novum (van de opbrengst van het huis in 2004 zijn de toenmalige schulden betaald). Hoewel niet vaststaat wanneer dat huis is verkocht, blijkt uit de aan het appèlschriftuur gehechte overzicht van schulden dat ook deze stelling niet juist is. Er waren ook toen nog verschillende schulden uit (begin) 2004 die niet waren betaald. 5. Bij deze stand van zaken mislukken de klachten. Personen die herhaaldelijk op voor de beoordeling van hun verzoek wezenlijke onderdelen onjuiste verklaringen afleggen, kunnen m.i. ipso iure niet aannemelijk maken dat ze te goeder trouw waren in de zin van art. 288 lid 1 onder b Fw. Ten overvloede ga ik nog kort op de klachten in. 6. Onderdeel 3.8 is een ontoelaatbaar novum. Onderdeel 3.9 miskent dat het aan [verzoekster] is om haar goede trouw aannemelijk te maken. 7. Onderdeel 3.10 miskent 's Hofs gedachtegang: men moet niet onbezonnen (d.i. zonder over relevante informatie te beschikken) nieuwe schulden aangaan zolang er nog schulden bestaan. [Verzoekster] wist dat haar woning met hypotheek was bezwaard; zij heeft niet aangevoerd dat, laat staan waarom, zij heeft gedacht (en dat nog minder dat zij heeft mogen denken) dat de opbrengst hoger zou zijn dan de hypotheekschuld. Zij heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het op zich - en a fortiori in de gegeven omstandigheden - zonder enig inzicht in financiële gegevens kopen van een horecaonderneming. Voor zover onderdeel 3.11 al begrijpelijk is, is het een verregaand ontoereikende bestrijding van 's Hofs juiste en volkomen begrijpelijke oordeel. 8. De onderdelen 3.12, 3.14 en 3.15 zijn niet (voldoende) begrijpelijk. 9. Onderdeel 3.13 voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. omdat niet wordt aangegeven waar de daar betrokken stelling is te vinden. Conclusie Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge der Nederlanden, Advocaat-Generaal


Uitspraak

19 december 2008 Eerste Kamer 08/03513 RM/EE Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Verzoekster], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen. Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster]. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 9 januari 2008 ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingediend verzoekschrift heeft [verzoekster] zich gewend tot die rechtbank en verzocht ten aanzien van haar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De rechtbank heeft bij vonnis van 8 april 2008 het verzoek afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Bij arrest van 7 augustus 2008 heeft het hof Arnhem, met nevenzittingsplaats Leeuwarden, het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De advocaat van [verzoekster] heeft op 14 november 2008 schriftelijk op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.