
Jurisprudentie
BG3597
Datum uitspraak2008-06-04
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers163 HLAR 37/06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers163 HLAR 37/06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering cessantia-uitkering te verlenen.
Werknemer in de zin van de Cessantialandsverordening. Nu ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Cessantialandsverordening het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking bepalend is voor de aanspraak op uitkering en de hoogte ervan, is het dat ook voor de beoordeling of de aanvrager als werknemer dient te worden aangemerkt.
Aangevallen uitspraak vernietigd.
Uitspraak
163 HLAR 37/06
Datum uitspraak: 4 juni 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 2 november 2006 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend op Curaçao,
en
appellante.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 1 juli 2004 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een aanvraag van [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] om verlening van een cessantia-uitkering afgewezen.
Bij beschikking van 30 november 2005 heeft de SVB het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2006, voorzover thans van belang, heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de SVB opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Tegen deze uitspraak heeft de SVB bij brief van 16 november 2006, bij het Gerecht ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 27 december 2006, heeft [belanghebbende] van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en D. Arrindell, beiden werkzaam in dienst van de SVB, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. E.J.J. Huizing, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Cessantialandsverordening (P.B. 1983, no. 85), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens die landsverordening onder werknemer verstaan de arbeider bedoeld in artikel 7A:1613a van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (hierna: BW).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, voor zover thans van belang, aan de werknemer, wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of tengevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid, door de werkgever een eenmalige uitkering toegekend, gebaseerd op het laatstgenoten loon (hierna: cessantia-uitkering).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kan de werknemer jegens de SVB aanspraak maken op de cessantia-uitkering, indien geen of geen tijdige betaling geschiedt van die uitkering ten laste van een werkgever die in staat van faillissement is verklaard of aan wie surséance van betaling is verleend. Ingevolge het tweede lid kan de SVB beslissen dat het bepaalde in het eerste lid overeenkomstige toepassing vindt, indien een werkgever in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, terwijl hij niet of nog niet in staat van faillissement is verklaard en hem geen of nog geen surséance van betaling is verleend.
Ingevolge artikel 7A:1613a van het BW is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst, waarbij de ene partij, de arbeider, zich verbindt, in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon, gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Ingevolge artikel XXXVI van de Invoeringslandsverordening Boek 2 BW, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van de Cessantialandsverordening onder werknemer mede verstaan de bestuurder die ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 belastingplichtig is.
Ingevolge artikel XXXIX treedt deze landsverordening in werking op hetzelfde tijdstip als waarop Boek 2 van het BW in werking treedt.
Ingevolge artikel 1 van het Landsbesluit, regelende de inwerkingtreding van Boek 2 van het BW, treedt dat met ingang van 1 maart 2004 in werking.
2.2. De SVB klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat [belanghebbende] geen werknemer in de zin van de Cessantialandsverordening is.
2.2.1. De dienstbetrekking van [belanghebbende] met Intermediair N.V. is op 31 september 2003 geëindigd. Een afzonderlijke regeling van overgangsrecht voor situaties waarin de dienstbetrekking vóór 1 maart 2004, het tijdstip van inwerkintreding van Boek 2 van het BW, is geëindigd, is niet getroffen. Nu ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Cessantialandsverordening het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking bepalend is voor de aanspraak op uitkering en de hoogte ervan, is het dat ook voor de beoordeling of de aanvrager als werknemer dient te worden aangemerkt. Het vorenstaande brengt met zich dat de bepaling van artikel XXXVI van de Invoeringslandsverordening Boek 2 BW, anders dan het Gerecht heeft aangenomen, in dit geval niet van toepassing is.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De zaak wordt naar het Gerecht teruggewezen om door hem te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak;
III. wijst de zaak naar het Gerecht terug;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2007.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,