Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3620

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4500 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. Geen redenen om te twijfelen aan juistheid aangenomen belastbaarheid. Eerst in hoger beroep alsnog een toereikende arbeidskundige onderbouwing. Vernietiging met instandlating rechtsgevolgen.


Uitspraak

06/4500 WAZ Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2006, 06/1433 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 januari 2007 heeft het Uwv nadere stukken ingezonden, waaronder een rapportage van 11 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige T.C.W.J. Stokking. Desgevraagd heeft het Uwv nadere informatie verstrekt en nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellante is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 1 juli 2005 heeft het Uwv appellantes uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 2 september 2005 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum was afgenomen naar minder dan 25%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de bij het bestreden besluit aangenomen belastbaarheid van appellante per 2 september 2005. Hetgeen appellante ten aanzien van de vaststelling van haar belastbaarheid naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Zo heeft de rechtbank de stelling van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten niet onderschreven en heeft de rechtbank geoordeeld dat de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig zijn voorbereid en inzichtelijk zijn gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de ten aanzien van appellante geselecteerde en aan haar voorgehouden functies voor haar geschikt zijn te achten. De grief van appellante dat het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) zodanige gebreken kent dat van de met toepassing van het CBBS voor appellante geselecteerde functies nog steeds niet duidelijk is of deze voor appellante geschikt zijn te achten, is door de rechtbank verworpen. 3. Appellante heeft in hoger beroep - kort weergegeven - aangevoerd dat bij het bestreden besluit niet van de juiste medische beperkingen voor het verrichten van arbeid is uitgegaan en dat zij om die reden ook niet in staat is tot het vervullen van de aan haar geduide functies. Voorts heeft zij aangevoerd dat, gelet op de kenmerken van het toegepaste CBBS, nog steeds geldt dat het standpunt van het Uwv dat de aan haar geduide functies voor haar geschikt zijn onvoldoende inzichtelijk, toetsbaar en verifieerbaar is. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de stelling van appellante dat bij het bestreden besluit ten aanzien van haar van een onjuiste belastbaarheid voor arbeid is uitgegaan geen doel treft en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad ziet in de voorhanden zijnde medische gegevens geen grond voor het oordeel dat appellantes belastbaarheid voor arbeid is overschat. Hij wijst daartoe met name op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts mr. drs. E.J.M. van Paridon, gedateerd 19 december 2005 / 23 januari 2006, waarin onderbouwd is aangegeven dat er geen redenen zijn om ten aanzien van appellante aan te nemen dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid heeft of van een verdergaande urenbeperking had moeten worden uitgegaan. 4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 12 oktober 2006, ondermeer LJN: AY9971, RVS 2006/354, USZ 2006/307, is de Raad van oordeel dat de grief van appellante dat met betrekking tot de met behulp van het CBBS geselecteerde functies in onvoldoende mate inzichtelijk is gemaakt en onderbouwd dat deze voor haar in medisch opzicht geschikt zijn te achten, wel slaagt, zodat de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. Anderzijds stelt de Raad vast dat met de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Stokking van 11 januari 2007 alsnog een toereikende onderbouwing is gegeven. Hierin ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 322,-, en in hoger beroep, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 322,-, in totaal € 644,-. II. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008. (get.) H. Bolt. (get.) W.R. de Vries. RB