Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3628

Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/2948 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkeersbesluit. De deelraad van het stadsdeel Zuideramstel heeft een herinrichtingsplan voor de Rijnstraat te Amsterdam vastgesteld. Ter uitvoering van een onderdeel van dit plan heeft verweerder het bestreden verkeersbesluit genomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder tegen de achtergrond van het herinrichtingsplan in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 08/2948 BESLU van: 1. [makelaarsbedrijf], gevestigd te Amsterdam, 2. [verzoeker sub 2], gevestigd te Amsterdam, 3. Winkeliersvereniging Rijnstraat en omstreken, gevestigd te Amsterdam, verzoekers, gemachtigde: mr. S.P. Dalmolen, tegen het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuideramstel, verweerder, gemachtigde mr. D. Kortlever. PROCESVERLOOP 1.1 Verzoekers hebben een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekers ingediende bezwaar van 28 juli 2008 tegen het besluit van verweerder van 24 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit). 1.2 De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 augustus 2008, alwaar verzoekers zich hebben doen vertegenwoordigen door mr. A.J.F. de Jager. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is vervolgens ter zitting gesloten. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 De deelraad van het stadsdeel Zuideramstel heeft een herinrichtingsplan voor de Rijnstraat te Amsterdam vastgesteld. Onderdeel van dit plan is dat waar nu fietsers gebruik moeten maken van de rijbaan, aparte fietspaden worden aangelegd. In verband daarmee zullen de voetpaden aan weerszijden van de rijbaan worden versmald. In het kader van de totstandkoming van het plan is prioriteit gegeven aan de veiligheid van fietsers, mede omdat de Rijnstraat een ontsluitingsfunctie heeft. Voorts is in het kader van de politieke besluitvorming grote waarde gehecht aan het zoveel mogelijk behouden van de thans aanwezige 8 bomen. Ter uitvoering van dit plan heeft verweerder een verkeersbesluit genomen, onder meer strekkende tot het aanwijzen van fietspaden ter weerszijden van de hoofdrijbaan van de Rijnstraat tussen de Vrijheidslaan en de Amstelkade als verplichte fietspaden door het plaatsen van borden conform model G11 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). 2.3 Verzoekers hebben gesteld dat met dit besluit de verkeersveiligheid voor fietsers weliswaar zal verbeteren, maar een verkeersonveilige situatie ontstaat voor voetgangers. Ter onderbouwing van hun stelling hebben verzoekers een rapport van het verkeerskundig adviesbureau Mobycon van 22 juli 2008 overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat door de aanleg van fietspaden aan de weerszijde van de hoofdrijbaan, naast het trottoir, het trottoir wordt versmald, met als gevolg waarvan de minimale obstakelvrije breedte van 2,40 meter niet wordt gehaald. Deze situatie is vanuit oogpunt van verkeersveiligheid volstrekt onacceptabel. In het advies wordt geconcludeerd dat als gevolg van deze versmalling, de voetgangers snel geneigd zullen zijn het fietspad te gebruiken en de verkeersveiligheid van de voetgangers en fietsers daarmee in geding komen. Bovendien moet de bevoorrading van de winkels straks over het fietspad en het trottoir plaatsvinden. Verder hebben verzoekers gesteld dat met het bestreden besluit voorbij is gegaan aan de andere belangen die de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) beoogt te beschermen. Door de aanleg van een kronkelend, vrijliggend fietspad wordt afbreuk gedaan aan de winkelfunctie van het gebied. Ook hebben verzoekers aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet blijkt of dit tot stand is gekomen na overleg met de korpschef. 2.4 Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun belang niet wordt gevormd door de veiligheid van voetgangers op zich. Zij verwachten echter dat de onveiligere situatie voor voetgangers zal leiden tot een verminderde bereikbaarheid van de winkels, met als gevolg dat omzetdaling zal plaatsvinden. Verder zal de verminderde trottoirbreedte gevolgen hebben voor de mogelijkheden verkoopwaren op de stoep uit te stallen. Dat laatste is door verweerder ter zitting beaamd. Spoedeisend belang van verzoekers 1 en 2 3.1 Verweerder is 28 juli jl. gestart met de uitvoering van het herinrichtingsplan. In het kader daarvan zijn aan de evenzijde tussen de Amstelkade en IJsselstraat het voetpad en de rijbaan inclusief fietsmarkering uitgenomen. Op 11 augustus zal gestart worden met de tweede stap, gelijksoortige werkzaamheden aan de onevenzijde tussen de IJsselstraat en Vrijheidslaan. Verzoekers 1 en 2 zijn gevestigd op nr. 39-43 en nr. 45 van de Rijnstraat. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de werkzaamheden aan dit deel van de Rijnstraat pas na 1 januari 2009 zullen worden uitgevoerd. Op grond hiervan concludeert de voorzieningenrechter dat de door verzoekers 1 en 2 gevreesde gevolgen zich niet op korte termijn ten aanzien van hen zullen voordoen. Daarom valt niet in te zien waarom verzoekers niet de resultaten van de bezwaarprocedure zouden kunnen afwachten. In dat verband wijst de voorzieningenrechter er op dat in de Awb beslistermijnen zijn vastgelegd voor het nemen van een besluit op bezwaar, waar verweerder aan gebonden is. 3.2 Nu niet is gebleken dat er aan de zijde van verzoekers 1 en 2 een spoedeisend belang bestaat zal de voorzieningenrechter hun verzoek afwijzen. De positie van verzoekster 3 4.1 Volgens vaste jurisprudentie moet het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb gaan om een aan de staturen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden, en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van boven-individuele belangen. 4.2 In de statuten van verzoekster 3 is bepaald dat zij de economische en sociale belangen behartigt van de in de Rijnstraat gevestigde winkeliers. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan worden vastgesteld dat (verminderde) bereikbaarheid en dreigend omzetverlies een economisch belang vormt. Daarom gaat het hier om een aan de statuten ontleend collectief belang. 4.3 De vraag is evenwel of de hiervoor genoemde belangen rechtstreeks door het bestreden verkeersbesluit worden aangetast. Gesteld zou kunnen worden dat deze belangen worden aangetast door de feitelijke aanleg van het fietspad en daarmee gepaard gaande versmalling van het voetpad. Deze werkzaamheden vloeien echter niet voort uit het verkeersbesluit, maar uit het herinrichtingsplan. Het (rechts)gevolg van het verkeersbesluit is uitsluitend dat gebruik van het fietspad verplicht wordt voor fietsers. De voorzieningenrechter kan en zal het antwoord op deze vraag in het midden laten op grond van het navolgende. Belangen van verzoekster 3 5.1 Volgens vaste jurisprudentie (onder andere ABRvS 19 mei 2004, LJN: AO9689, www.rechtspraak.nl) geldt als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkene behoren te blijven. Dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang tengevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van een dergelijke situatie dient in beginsel door betrokkene aannemelijk te worden gemaakt. 5.2 Aan verzoekster 3 kan worden toegegeven dat vaststaat dat de positie van voetgangers in het herinrichtingsplan in zekere mate onveiliger zal worden. Echter, verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat daardoor de bereikbaarheid van de winkels van haar leden negatief zal worden beïnvloed. Ook is de gestelde omzetschade op geen enkele wijze gekwantificeerd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de beperkingen die in de toekomst zullen worden gesteld aan het op het voetpad uitstallen van verkoopwaren tot een omzetdaling zullen leiden. Belangen van verweerder 6.1 Voorop moet worden gesteld dat volgens vaste jurisprudentie (ABRvS 19 oktober 2005, LJN: AU4588) het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend dienen op te stellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met de wettelijke voorschriften, danwel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. 6.2 Ter zitting heeft verweerder uitvoering uiteen gezet dat het herinrichtingsplan is gebaseerd op basis van de Nota uitgangspunten Reconstructie Rijnstraat d.d. 19 april 2007. Een deel van die uitgangspunten betreft eisen die vastliggen zijn buiten de invloedssfeer van het stadsdeel gelegen. De Rijnstraat is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg en de eis van gescheiden verkeersstromen is afkomstig uit landelijke criteria en eisen Duurzaam Veilig. Voor wegstroken gelden minimumbreedten, welke eis gesteld wordt door de Centrale verkeerscommissie. Het herinrichtingsplan is voorts ontstaan uit de uitgangspunten en afweging van de belangen van bewoners, winkeliers, verschillende weggebruikers, politieke en bestuurlijke belangen. Deze afweging heeft geleid tot een plan waarbij is besloten tot het behoud van zeven (ten tijde van de zitting nog vier, in verband met een noodkap wegens ziekte van enkele iepen) bomen en het hierop aanpassen van de ligging van met name de fietspaden. Als gevolg daarvan zijn de voetpaden enigszins, en op enkele plekken, bij de genoemde bomen in grotere mate, versmald. Daarbij heeft verweerder overwogen dat in de planvorming prioriteit is gegeven aan de veiligheid van fietsers, en dat op grond daarvan een enigszins verminderde veiligheid van voetgangers acceptabel is. Uit de door verzoekster 3 overgelegde rapportage van adviesbureau Mobycon blijkt overigens dat de “nettoveiligheid” door de uitvoering van het herinrichtingsplan toeneemt omdat het aantal incidenten tussen fietsers en auto’s zal afnemen. Ter zitting heeft de daar aanwezige wethouder van verweerder nog aangegeven dat men zich heeft gerealiseerd dat de uitvoering van het plan zou leiden tot de vermindering van mogelijkheden van de winkeliers om goederen op het voetpad uit te stallen. De wethouder heeft begrip voor de onvrede van betrokkenen maar verweerder en de deelraad hebben daarin geen aanleiding gezien om het inrichtingsplan bij te stellen. 6.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder tegen de achtergrond van het herinrichtingsplan in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De belangen die zijn gediend met de uitvoering van dit plan, onder meer door het nemen van het bestreden besluit zijn aanmerkelijk groter dan de door verzoekster 3 aangevoerde belangen. 6.4 Dat, zoals verzoekers hebben aangevoerd, ook een heel ander herinrichtingsplan had kunnen worden ontwikkeld, op basis van de bevindingen van het door verzoekster 3 geraadpleegde bureau Mobycon, doet aan het voorgaande niet af. In dit verband is ook van belang dat in de bodemprocedure niet het herinrichtingsplan, maar uitsluitend het verkeersbesluit ter discussie staat. Voor zover verzoekster 3 zich niet kan verenigen met het herinrichtingsplan kan zij proberen de deelraad daarvan te overtuigen. Het ligt niet op de weg van de bestuursrechter om een democratisch tot standgekomen herinrichtingsplan aan te tasten. Formele gebreken in de besluitvorming 7.1 Door verzoekster 3 is aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) niet vermeld welke belangen als bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994.(WvW)aan het besluit ten grondslag hebben gelegen. Daarnaast is aangevoerd dat geen overleg met de korpschef als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder a, van de Babw heeft plaatsgevonden. 7.2 De voorzieningenrechter wijst erop dat in het bestreden besluit de verkeersveiligheid van fietsers uitdrukkelijk is genoemd, en dat voor zover artikel 21 Babw niet zou zijn nageleefd herstel daarvan mogelijk is in de bezwaarfase. Datzelfde geldt voor zover het betreft de eis dat dient te worden overlegd met de korpschef. Nu het herinrichtingsplan is besproken in de Centrale Verkeerscommissie (weliswaar niet in de eindversie) en op 14 februari 2008 in de Verkeerscommissie Zuideramstel, en de breedte van het voetpad daar niet tot bijzondere opmerkingen heeft geleid acht de voorzieningenrechter de kans klein dat de korpschef daar een hele andere mening over heeft. 7.3 Op grond van het hiervoor overwogene zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen. Voor een veroordeling in de proceskosten of opdracht aan verweerder om het griffierecht te vergoeden is geen aanleiding 3. BESLISSING De voorzieningenrechter, wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan op 15 augustus 2008 door mr. T.P.J. de Graaf, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzieningenrechter, RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: Coll. DOC: B