Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3645

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1394 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Hoger beroep beperkt zich tot arbeidskundige grondslag. Geschiktheid van de functies voldoende gemotiveerd.


Uitspraak

07/1394 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [Woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 januari 2007, 06/3288 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. W.G.N.M. van Caam, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Caam, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. II. OVERWEGINGEN 1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellante is productiemedewerkster geweest. Op 11 juni 2002, op welk moment zij een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich ziek gemeld wegens klachten van benauwdheid en gewrichtsklachten. Per einde wachttijd is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante bepaald op minder dan 15% en is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd. 1.3. Op 29 september 2003 heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld, ditmaal met voetklachten. Bij ongedateerd besluit, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 17 januari 2005, heeft het Uwv - na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek - appellante andermaal een WAO-uitkering ontzegd, onder de overweging dat appellante in aansluiting op de voor haar geldende wachttijd van 52 weken, op 26 september 2004, minder dan 15% arbeidsongeschikt was. 1.4. De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 5 december 2005, 05/425, voor zover thans van belang, het namens appellante tegen het besluit van 17 januari 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het besluit van 17 januari 2005 stand houdt. De rechtbank kon zich evenwel niet vinden in de arbeidskundige onderbouwing van dat besluit, waarbij zij - kort samengevat - heeft overwogen dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de voor appellante geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden zitbelasting, voor haar in medisch opzicht passend zijn te achten. Partijen hebben in deze uitspraak berust. 1.5. Bij besluit van 12 mei 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het hiervoor vermelde, ongedateerde besluit wederom ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorop gesteld dat, nu tegen de uitspraak van 5 december 2005 geen hoger beroep is ingesteld, de aangevoerde medische grieven buiten beoordeling dienden te blijven. Aldus uitgaande van de voor juist te houden Functionele Mogelijkheden Lijst zag de rechtbank ditmaal geen grond voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de voor haar geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. 3. Appellante betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat (ook) de aan de onderhavige beoordeling ten grondslag liggende functies, in het bijzonder de tot de SBC-code 267050 behorende functie van wikkelaar/productiemedewerker draadbomen, vanwege de daarin voorkomende zitbelasting ongeschikt moeten worden geacht. Appellante meent verder dat zij niet kan voldoen aan de in de functie van telefoniste/receptioniste gestelde opleidings- en ervaringseisen. 4.1. De Raad stelt allereerst vast dat het hoger beroep zich beperkt tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en in het bijzonder tot de vraag of de geschiktheid van de functies voor appellante voldoende is gemotiveerd. 4.2. De Raad heeft gelet op de gedingstukken geen twijfel dat de geschiktheid van appellante voor de haar geduide functies thans afdoende door het Uwv is toegelicht. De Raad ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante zou overschrijden. Wat betreft het zitten in de door appellante genoemde functies wijst de Raad erop dat blijkens de functiebeschrijvingen het zitten in geen enkele functie de volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst toegestane zitbelasting overschrijdt. 4.3. Appellantes grieven met betrekking tot de in de functie van telefoniste/receptioniste gestelde opleidings- en ervaringseisen zijn naar het oordeel van de Raad afdoende besproken door de rechtbank; zij heeft genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De Raad volstaat ermee te verwijzen naar hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen en stelt zich achter deze overwegingen. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, heeft de Raad geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet. 5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008. (get.) H. Bolt. (get.) W.R. de Vries. RB