Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3660

Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2368 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing herhaalde aanvraag. Geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.


Uitspraak

07/2368 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 maart 2007, 06/749 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: College) Datum uitspraak: 4 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft A.M. Nitert hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 23 september 2008, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Op 8 april 2002 heeft appellante onder meer een aanvraag ingediend om bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Bij besluit van 4 december 2002 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Hierbij heeft het College zich op het standpunt gesteld dat het op 8 april 2002 voor appellante beschikbare vermogen aan bijstandsverlening in de weg staat. 1.2. Bij uitspraak van 13 september 2005, LJN AU3208, heeft de Raad geoordeeld dat het College de aanvraag van appellante om bijstand terecht heeft afgewezen. 1.3. Appellante heeft vervolgens op 16 november 2005 een aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud ingediend over de periode van 31 mei 2002 tot en met 19 september 2002. 1.4. Bij besluit van 12 januari 2006 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. 1.5. Bij besluit van 10 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 maart 2006 ongegrond verklaard. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad stelt voorop dat niet de uitspraak van de Raad van 13 september 2005 in rechte is komen vast te staan dat geen recht op bijstand bestaat over de periode van 8 april 2002 tot en met 4 december 2002. 4.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. 4.3. Appellante heeft ter ondersteuning van zijn herhaalde aanvraag verwezen naar bovengenoemde uitspraak van de Raad van 13 september 2005 en aangegeven dat zij deze uitspraak heeft afgewacht alvorens een nieuwe aanvraag in te dienen. 4.4. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De door appellante bedoelde uitspraak van de Raad kan niet als zodanig worden aangemerkt. Daarvan uitgaande ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid tot het besluit van 10 maart 2006 heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. 4.5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt. 4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 november 2008. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) W. Altenaar. OA