
Jurisprudentie
BG3679
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/957 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/957 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldaan aan opleidingseisen.
Uitspraak
07/957 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 januari 2007, 05/2071 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal, werkzaam bij de Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 15 juli 2008 een hem door de Raad gestelde vraag beantwoord.
Mr. Staal voornoemd heeft namens appellante nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 april 2005 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 juni 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid per die datum is afgenomen naar minder dan 15%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven, alsmede beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe, gelet op de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat het Uwv met het bestreden besluit de beperkingen van appellante heeft onderschat. Daartoe heeft zij voorts nog overwogen dat de beide verzekeringsartsen uitvoerig hebben gemotiveerd waarom ten aanzien van appellante thans geen urenbeperking meer behoeft te worden gesteld en dat appellante geen medische gegevens in het geding heeft gebracht op grond waarvan tot een andere conclusie zou moeten worden gekomen. Wat de vraag betreft of de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht geschikt zijn, heeft de rechtbank overwogen dat, zij het pas in de beroepsfase, voldoende is toegelicht en onderbouwd dat de (totaal)belasting in die functies niet de belastbaarheid van appellante overschrijdt en dat die functies aan appellante konden worden voorgehouden. Omdat de noodzakelijke onderbouwing evenwel pas in de beroepsfase is verstrekt, was de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit diende te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand kunnen worden gelaten.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag is gebaseerd. Zij is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat en dat in elk geval een urenbeperking had dienen te worden aangenomen, gelet op haar chronische pijnklachten, chronische vermoeidheid en haar concentratieklachten. Voorts is appellante van mening dat het Uwv het bestreden besluit nog steeds niet voldoende heeft onderbouwd, nu niet deugdelijk is gemotiveerd waarom zij, gelet op de totaalbelasting in de aan haar geduide functies, in staat is te achten die functies te vervullen. Tot slot heeft zij aangevoerd dat een aantal functies niet aan haar had mogen worden voorgehouden omdat zij niet aan de opleidingseisen voldoet die met betrekking tot de bedoelde functies worden gesteld.
4. Het Uwv heeft in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is door haar ook in de fasen van bezwaar en beroep reeds aangevoerd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de beschikbare medische gegevens geen steun bieden voor de stelling van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat, dan wel dat ten aanzien van haar een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. In hetgeen appellante hiertegen heeft aangevoerd, ziet de Raad onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen. Met de klachten van appellante is door de verzekeringsarts bij het opstellen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden en door deze arts is aangegeven waarom thans geen urenbeperking meer behoeft te worden gesteld. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts zich - met argumenten onderbouwd - achter de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts gesteld en geoordeeld dat in de FML niet te geringe beperkingen zijn aangegeven. De Raad acht de door deze artsen ingenomen standpunten genoegzaam onderbouwd en aannemelijk.
5.2. Ook de stelling van appellante dat het in het bestreden besluit vervatte standpunt, dat de aan haar voorgehouden functies in medisch opzicht geschikt voor haar zijn te achten, nog steeds onvoldoende is toegelicht en onderbouwd, treft naar het oordeel van de Raad geen doel. In de voorhanden zijnde stukken acht de Raad genoegzaam toegelicht en onderbouwd dat de (totaal)belasting in die functies niet de ten aanzien van appellante aangenomen belastbaarheid voor arbeid overschrijdt. Hij wijst daartoe met name op de in beroep ingebrachte rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 9 november 2006. Voorts acht de Raad genoegzaam onderbouwd dat appellante met de door haar genoten opleiding en verkregen ervaring voldoet aan de ten aanzien van de aan haar voorgehouden functies gestelde opleidingsvereisten.
5.3. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) W.R. de Vries.
RB