
Jurisprudentie
BG3689
Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5770 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5770 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om toekenning van een voorziening in de kosten van verhuizing van Amerika naar Nederland en van herinrichting. Geen combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken.
Uitspraak
07/5770 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (USA) (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 31 augustus 2007, kenmerk BZ 47052, JZ/I/70/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Daar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in [geboortejaar] is vervolgde en uitgerechtigde in de zin van de Wet. Daarbij is aanvaard dat de bij appellante aanwezige psychische (nerveuze) klachten en de rugklachten in verband staan met de ondergane vervolging, te weten burger-internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indiƫ.
1.2. In februari 2007 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een voorziening in de kosten van verhuizing van Amerika naar Nederland en van herinrichting. Blijkens het de aanvraag begeleidende sociaal rapport is appellante in 1997 naar Amerika verhuisd omdat haar zoon, met wie zij een zeer hechte band heeft, zich aldaar vestigde. Vervolgens heeft de zoon zich in 2005 (definitief) gevestigd in Zwitserland. Het geregelde contact met haar zoon is gezien de afstand en de daarmee gemoeide kosten verminderd waardoor appellante zich eenzaam is gaan voelen. Mede gezien het ouder worden van appellante, de omstandigheid dat haar zoon voor zijn werk veelal in Nederland verblijft alsmede een kortere reisafstand naar Zwitserland is besloten een woning aan te kopen in Amsterdam opdat appellante zich daar kan vestigen.
1.3. Bij besluit van 26 april 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster de aanvraag afgewezen, op de grond dat in verband met de uit de vervolging voortvloeiende psychische (nerveuze) klachten en rugklachten geen medische noodzaak bestaat om te verhuizen en evenmin op grond van genoemde klachten in combinatie met de overige klachten een medisch sociale wenselijkheid bestaat om te verhuizen.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweerster acht een medische noodzaak voor verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 20 van de Wet slechts aanwezig, indien - voor zover van belang - een verhuizing is aangewezen op grond van de uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. De Raad heeft meermalen uitgesproken deze benadering van verweerster niet als onjuist te beoordelen.
2.2. Uit de voorhanden medische en andere gegevens ziet de Raad niet naar voren komen dat ten tijde van het bestreden besluit de met de vervolging samenhangende psychische (nerveuze) klachten van appellante een verhuizing medisch noodzakelijk maken. Van belang hierbij zijn de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad waaruit naar voren komt dat er een niet-medische overweging aan de verhuizing ten grondslag ligt, namelijk de begrijpelijke en invoelbare wens dichterbij haar familie te wonen. Weliswaar heeft appellante in beroep een verklaring overgelegd van de psychiater S.E. Moskowitz, waarin is aangegeven dat aan appellante medicatie is voorgeschreven vanwege toenemende depressieve symptomen, maar uit deze verklaring valt niet af te leiden dat de verhuizing voor appellante in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende nerveuze klachten noodzakelijk is. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat uit het nader uitgebrachte advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas - zoals namens verweerster ter zitting toegelicht - naar voren komt dat de bij appellante aanwezige toenemende depressieve symptomen worden veroorzaakt door het feit dat zij het zeer moeilijk heeft zonder haar zoon in Amerika en dat van enig verband met de causaal aanvaarde nerveuze klachten niet blijkt.
2.3. Een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wet voor verhuis- en herinrichtingskosten pleegt verweerster toe te kennen wanneer er sprake is van - kort weergegeven - een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. Verweerster heeft deze situatie in het geval van appellante niet aanwezig geacht en de Raad kan gelet op de beschikbare informatie verweerster in deze opvatting volgen.
2.4. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
3. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) M. van Berlo.
HD