Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3720

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3659 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening eerder afwijzend besluit afgewezen. Art. 4:6 Awb. Rechtbank heeft een veel indringender toets aangelegd nu zij ten volle heeft getoetst of betrokkene voldeed aan de criteria van hulpbehoevendheid als bedoeld in artikel 22 van de WAO. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.


Uitspraak

06/3659 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 mei 2006, 05/1313 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen, hoger beroep ingesteld en nadere beroepsgronden ingediend. Appellant heeft een aantal stukken ingezonden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een aantal stukken aan de Raad gestuurd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende feiten. 1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 26 maart 1996 in aanmerking gebracht voor een zogeheten WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij brief van 16 maart 2002 heeft appellant het Uwv verzocht met toepassing van artikel 22 van de WAO de arbeidsongeschiktheidsuitkering te verhogen, zulks met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van deze uitkering. 1.3. Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. 1.4. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 februari 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen het besluit van 3 februari 2004 ingestelde beroep is door de rechtbank Roermond bij uitspraak van 17 mei 2004 ongegrond verklaard. Het tegen de uitspraak van 17 mei 2004 gedane verzet is bij uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 augustus 2004 ongegrond verklaard. 2.1. Bij brief van 16 september 2004 is het Uwv wederom verzocht de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant met toepassing van artikel 22 van de WAO te verhogen, zulks opnieuw met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de toekenning van die uitkering. Daarbij heeft appellant verwezen naar de eerdere, afgewezen, aanvraag en de hiervoor vermelde besluiten van 20 mei 2003 en 3 februari 2004. Verzocht is om herziening van deze besluiten. Indien de juiste gegevens bekend zouden zijn geweest bij het nemen van die eerdere besluiten, zou zulks hebben geleid tot toekenning dan wel gegrondverklaring van het destijds gemaakte bezwaar, aldus appellant. 2.2. In overeenstemming met de conclusie van de adviserend arts heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2004 het verzoek van appellant afgewezen. Het tegen het besluit van 22 november 2004 gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 juni 2005, het bestreden besluit, ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep, ingesteld tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat door appellant niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat door het Uwv met betrekking tot de toepassing van artikel 22 van de WAO een onjuist standpunt is ingenomen. 4. In hoger beroep bestrijdt appellant dit oordeel. 5.1. De Raad stelt voorop dat het verzoek van 16 september 2004 naar zijn strekking en bewoordingen, een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Zoals de Raad vaker tot uitdrukking heeft gebracht is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. De bewoordingen of de strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Als het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, opent dat niet de weg naar een rechterlijke toetsing alsof het een oorspronkelijk besluit betreft. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter zal dan het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt moeten nemen en zich in beginsel dienen te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden en het oorspronkelijke besluit te herzien. 5.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak een veel indringender toets aangelegd nu zij ten volle heeft getoetst of appellant voldeed aan de criteria van hulpbehoevendheid als bedoeld in artikel 22 van de WAO en het beleid van het Uwv terzake. De aangevallen uitspraak kan om die reden niet in stand blijven. 5.3. De Raad is van oordeel dat appellant ter ondersteuning van zijn verzoek van 16 september 2004 geen nieuwe feiten of omstandigheden zover hiervoor bedoeld naar voren heeft gebracht. Hij heeft slechts zijn standpunt herhaald dat hij wegens hulpbehoevendheid in aanmerking wil worden gebracht voor een verhoging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. De in hoger beroep overgelegde verklaring van 1 september 2008 van dr. J. Mertens kan, reeds omdat deze niet eerder aan het Uwv is voorgelegd, niet als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid worden aangemerkt. Op zich was het Uwv derhalve bevoegd het verzoek van appellant op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen. 5.4. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het beroep tegen het bestreden besluit dient daarom ongegrond te worden verklaard. 6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2005 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M.D.F. de Moor. RB