
Jurisprudentie
BG3721
Datum uitspraak2008-09-04
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.006.612/01 & HV 200.006.671/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.006.612/01 & HV 200.006.671/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ouders hadden gezamenlijk gezag over kind dat ondertoezicht is gesteld en uithuis is geplaatst. Ten aanzien van één ouder is voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing ex artikel 1:266 jo 1:268 lid 2 sub a BW; ten aanzien van de andere ouder geldt dat niet; toepassing van artikel 1:274 lid 1 BW.
Uitspraak
BL
4 september 2008
Sector civiel recht
Zaaknummers: HV 200.006.612/01 & HV 200.006.671/01
Zaaknummer eerste aanleg: 82607 / FA RK 07-1400
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[K.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
e n
[L.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
tezamen hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.E. Benner,
t e g e n
Raad voor de Kinderbescherming regio Limburg,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 13 februari 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 mei 2008, heeft de vader verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 9 mei 2008, heeft de moeder eveneens verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.3. Gelet op de verknochtheid van de voormelde onder HV 200.006.612/01 en HV 200.006.671/01 ter griffie ingeschreven zaken heeft het hof de voeging daarvan gelast, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. S. Salvador-Muller;
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Selbach;
- mevrouw E. van den Dam namens de raad;
- mevrouw G.J.W. van der Ende en mevrouw R. van Ek, de gezinsvoogdijwerker, namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna: de stichting;
- de heer [M.] en mevrouw [N.], de pleegouders.
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna: WSJ, is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof verschenen.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij de beroepschriften;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 januari 2008;
- de brief met bijlage van de stichting van 20 juni 2008;
- het faxbericht met bijlage van de advocaat van de vrouw van 1 juli 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van de beroepschriften.
4. De beoordeling
4.1. Uit het op [datum] door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is op [geboortejaar] te [geboorteplaats], [dochter O.] (hierna: [O.]) geboren.
4.2. Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 2 april 2004 is [O.] met ingang van 25 maart 2004 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 22 juli 2004 is een machtiging uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn telkens verlengd. [O.] is in september 2004 in het pleeggezin [M.] geplaatst, welke plaatsing krachtens de beschikking van de rechtbank Maastricht van 22 maart 2007 op 4 mei 2007 is beëindigd. Op die datum is [O.] in ’t Raaijke, een instelling voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen, geplaatst. Het hof heeft laatstgenoemde beschikking bij beschikking van 25 juli 2007 vernietigd. [O.] is op 4 augustus 2007 teruggeplaatst in het pleeggezin [M.] waar zij tot op heden verblijft.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Roermond de ouders, op verzoek daartoe van de raad, ontheven van het ouderlijk gezag over [O.] en de stichting benoemd tot voogdes over [O.].
De rechtbank acht – kort samengevat – de gronden voor ontheffing aanwezig en overweegt voorts dat, hoewel de vader stelt overal aan mee te werken en dat een ontheffing dus niet nodig is, hij procedures tegen genomen besluiten blijft voeren, met als gevolg dat er nog meer onrust voor [O.] ontstaat en het hulpverleningsproces vertraging oploopt.
Met betrekking tot de moeder overweegt de rechtbank dat zij niet vanuit het perspectief van [O.] kan kijken. Doordat zij zich blijft verzetten tegen de uithuisplaatsing kan [O.] zich niet gaan hechten aan haar pleegouders zonder het gevoel te hebben dat zij verraad pleegt aan haar eigen moeder.
Daarenboven overweegt de rechtbank dat [O.] in een ernstig loyaliteitsconflict is terechtgekomen door de onenigheid tussen alle betrokkenen. Ten behoeve van de nodige rust en duidelijkheid voor [O.] acht de rechtbank de maatregel van ontheffing in haar belang noodzakelijk.
De beide ouders kunnen zich niet verenigen met deze beslissing en zijn daarvan (afzonderlijk) in hoger beroep gekomen.
4.4. De vader stelt – kort samengevat – dat hij slechts één procedure in twee instanties heeft gevoerd en dat uit de beschikking van het hof van 25 juli 2007 blijkt dat nu juist de stichting voor onrust bij [O.] heeft gezorgd.
De vader is van mening dat hij een stabiele factor is die geen onrust veroorzaakt en blijk geeft van zijn verantwoordelijk- heidsgevoel. Zo tracht hij de continuïteit van de plaatsing van [O.] te waarborgen, staat hij volledig achter de plaatsing in het pleeggezin en ondersteunt hij het pleeggezin. Hij heeft derhalve part noch deel aan het loyaliteitsconflict van [O.].
Ter zitting heeft de vader desgevraagd verklaard dat de toekomstige verlengingszittingen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [O.] wat hem betreft formaliteiten zijn en dat hij daartegen geen verweer zal voeren.
4.5. De moeder stelt – kort samengevat – dat de rechtbank onvoldoende motiveert waarom zij de ontheffing uitspreekt op een andere grond dan door de raad verzocht. Bovendien zijn er volgens de moeder onvoldoende gronden om haar van het ouderlijk gezag te ontheffen. Zo is er volgens de moeder onvoldoende naar de werkelijke situatie en de ontwikkeling van de ouders gekeken en kan niet geconcludeerd worden dat de moeder in de toekomst niet in staat zou zijn, al dan niet met intensieve hulp, voor [O.] te zorgen.
Voorts stelt de moeder dat ontheffing de situatie in de praktijk niet zal veranderen, maar slechts tot gevolg zal hebben dat zij zich nog meer zal gaan afzetten tegen beslissingen van de raad en de gezinsvoogdijwerker, hetgeen niet in het belang van [O.] is. Bovendien, zo stelt de moeder, worden de problemen niet opgelost door de ontheffing en hebben juist het onderhavige verzoek en de hiermee gepaard gaande rechtszaken en emoties voor veel onrust bij [O.] gezorgd.
Ten slotte stelt de moeder dat indien [O.] in een door alle partijen geschikt geacht pleeggezin geplaatst zou zijn en een redelijke omgang met de moeder zou zijn afgesproken, zij wel vrede zou kunnen hebben met een structurele uithuisplaatsing.
4.6. Volgens de raad wordt [O.] gekweld door loyaliteitsgevoelens waardoor zij niet aan het ontwikkelen van een hechting en een daarmee gepaard gaande emotionele binding aan de pleegouders kan toekomen. De ontwikkeling van [O.] wordt daardoor dan ook bedreigd.
De raad acht beide ouders onmachtig om hun plicht tot verzorging en opvoeding van [O.] te vervullen. Terugplaatsing naar de ouders behoort volgens de raad niet tot de mogelijkheden. Desondanks blijft de inzet van de moeder gericht op terugplaatsing van [O.] bij haar. De raad stelt zich op het standpunt dat ontheffing van het gezag duidelijkheid schept voor alle partijen, temeer nu [O.] is teruggeplaatst in het pleeggezin [M.] en er thans een situatie bestaat waarbij het loyaliteitsconflict van [O.] groeit en haar problematiek versterkt.
4.7. De stichting acht ontheffing noodzakelijk om duidelijkheid, structuur en rust te kunnen creëren, hetgeen van belang is voor [O.] om zich te kunnen ontwikkelen.
Volgens de stichting zijn de ouders onmachtig en niet in staat om [O.] op te voeden. Ondanks jarenlange vrijwillige hulpverlening zijn zij niet in staat gebleken (gezamenlijk) inhoud te geven aan de verzorging en opvoeding van [O.].
De stichting voegt hier evenwel aan toe dat er een verschil bestaat tussen de benaderingswijze door de ouders. De vader creëert een bepaalde rust en duidelijkheid naar [O.]. Voor de moeder is het echter moeilijk om vanuit het perspectief, en daarmee het belang, van [O.] te kijken. De pleegouders zijn dezelfde mening toegedaan.
4.8. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof als volgt.
4.9. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, de moeder heeft ontheven van het gezag over [O.]. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, overweegt het hof – in aanvulling daarop – als volgt.
4.10. Het hof is van oordeel dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van [O.] te vervullen en dat het belang van [O.] zich niet verzet tegen een ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag, nu er geen perspectief is op een gunstige opvoedingssituatie voor [O.] bij de moeder.
Het hof overweegt dat ondanks het verzet van de moeder de ontheffing niettemin kan worden uitgesproken, nu er na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de reeds genoemde ongeschiktheid of onmacht van de moeder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van [O.] af te wenden.
Voorts overweegt het hof dat ondanks dat het feit dat de moeder er enigszins blijk van geeft te zullen meewerken aan de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling, zulks niet zondermeer inhoudt dat die medewerking ook in de toekomst bestendig zal zijn. Onvoldoende valt uit te sluiten dat de moeder in de toekomst anders met de situatie zal omgaan, temeer nu zij de uithuisplaatsing van [O.] niet volledig accepteert.
De moeder kan niet vanuit het perspectief van [O.] kijken en blijft zich verzetten tegen een uithuisplaatsing. [O.] kan zich daardoor niet gaan hechten aan haar pleegouders zonder het gevoel te hebben dat ze verraad pleegt aan haar eigen moeder. [O.] heeft recht op duidelijkheid omtrent haar opvoedingsperspectief en een ongestoorde hechting aan de pleegouders. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [O.] zich niet tegen de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag verzet.
4.11. Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat voor wat betreft de moeder de gronden voor ontheffing zoals bedoeld in artikel 1:266 jo. artikel 1:268 lid 2 sub a BW aanwezig zijn.
4.12. Het hof is eveneens van oordeel dat de vader ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding van [O.] te vervullen en dat er geen perspectief is op een opvoedingssituatie voor [O.] bij de vader.
Het hof is echter van oordeel dat de vader geen afbreuk doet of heeft gedaan aan de vereiste duidelijkheid voor [O.]. Aan het dossier is thans ook geen enkele aanwijzing te ontlenen dat de vader in de toekomst niet langer zal instemmen met het verblijf van [O.] in het pleeggezin. Bovendien heeft de vader ter zitting onweersproken gesteld dat de verlengingszittingen met betrekking tot de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van [O.] wat hem betreft pro forma zittingen zijn. De vader zal zich hiertegen dan ook niet verzetten. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet valt aan te nemen dat de instemming van de vader met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [O.] niet stabiel of bestendig zal blijken te zijn.
Het hof acht de bereidheid van de vader juist zeer duurzaam en bestendig, temeer nu hij zijn verantwoordelijkheid neemt (vide beschikking hof van 25 juli 2007) om de continuïteit van de plaatsing van [O.] te bewaken en hij daarin zeer stellig is.
Gelet op het feit dat er bij de vader geen spoor is van tegenwerking en hij er ondubbelzinnig blijk van geeft te zullen meewerken aan de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van [O.] in het pleeggezin, in samenhang bezien met de door hem genomen verantwoordelijkheid, de bijzondere omstandigheden van het geval en het feit dat het handelen van de vader geen afbreuk doet aan de thans door de hulpverlening uitgezette lijn, is het hof van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn de vader uit het ouderlijk gezag te ontheffen.
4.13. Nu de moeder op grond van artikel 1:266 jo. artikel 1:268 lid 2 sub a BW van het ouderlijk gezag over [O.] wordt ontheven, is de vader op grond van artikel 1:274 lid 1 BW belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [O.].
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 13 februari 2008;
en opnieuw rechtdoende:
ontheft de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige [O.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar];
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de raad tot ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de minderjarige [O.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gründemann, Bijleveld-van der Slikke en Schyns en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2008.