
Jurisprudentie
BG3726
Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5329 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5329 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Medische grondslag van het bestreden besluit: Ook de Raad is van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en rapporten van de artsen van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Latere volledige arbeidsongeschikheid heeft geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2005.
Uitspraak
06/5329 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 juli 2006, 05/6210 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een arbeidskundig rapport van 27 maart 2008 ingediend.
Bij brief van 8 september 2008 heeft mr. M.G. Vos, kantoorgenoot van mr. Drenth, aan de Raad meegedeeld dat hij als opvolgend gemachtigde van appellante zal optreden. Hij heeft tevens een besluit van het Uwv van 7 november 2007 in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vos. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.M.J. Eymael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar wat de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante werkte in het verleden als schoonmaakster. Zij is uitgevallen wegens
nek-, rug- en depressieve klachten. Sinds 26 december 2001 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verstrekt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 12 april 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per
9 juni 2005 ingetrokken. Bij besluit van 27 september 2005 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de WAO-uitkering ligt ten grondslag dat appellante per 9 juni 2005 in staat wordt geacht met haar beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank zich met de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan verenigen.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat het oordeel van de verzekeringsarts onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat uit de beschikbare informatie van de behandelend sector blijkt dat er geen sprake is van een verbetering van de medische situatie van appellante. Tevens is naar voren gebracht dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat en dat de klachten van appellante niet zijn af-, maar juist zijn toegenomen. Ten slotte is gewezen op het feit dat appellante door het Uwv bij besluit van 7 november 2007 met ingang van 22 februari 2007 in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.1. De Raad stelt voorop dat in hoger beroep slechts het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit aan de orde is.
4.2. Met betrekking tot deze medische grondslag is de Raad tot geen ander oordeel gekomen dan de rechtbank.
4.3. Ook de Raad is van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en rapporten van de artsen van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad onderschrijft ten volle wat de rechtbank daarover in overweging 2.7 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen.
4.4.1. Voorts is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat appellante in het geheel geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, dan wel haar beperkter te achten dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 1 maart 2005 is neergelegd.
4.4.2. In dit verband overweegt de Raad dat de artsen van het Uwv van mening zijn dat in de situatie van appellante de Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden niet van toepassing is. Gelet op het dagverhaal van appellante kan niet worden gezegd dat er sprake is van volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze opvatting van de artsen van het Uwv.
4.5.1. De artsen van het Uwv hebben, zo blijkt uit de FML, beperkingen aangenomen ten aanzien van het bewegingsapparaat en op het psychische vlak. In de rubriek persoonlijk functioneren wordt appellante beperkt geacht ten aanzien van herinnering; tevens is zij aangewezen op een voorspelbare werksituatie, op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is en op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Het sociaal functioneren van appellante wordt eveneens beperkt geacht: het uiten van eigen gevoelens en het omgaan met conflicten is beperkt. Tevens is appellante aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Ook in rubriek 3 van de FML (aanpassing van fysieke omgevingseisen) is een aantal beperkingen opgenomen. Verder wordt appellante beperkt geacht ten aanzien van frequent reiken en buigen tijdens het werk, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren tijdens het werk en trappen lopen. Ten slotte is appellante beperkt geacht ten aanzien van het boven schouderhoogte actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en is zij beperkt ten aanzien van het ’s nachts en ’s avonds werken.
4.5.2. Naar het oordeel van de Raad zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de artsen van het Uwv over de aldus in de FML neergelegde arbeidsbeperkingen van appellante. Die aanknopingspunten kunnen ook niet worden gevonden in de beschikbare informatie van de neurologen Sie en Zegerius, zoals neergelegd in hun brieven van 13 augustus 2001 en 3 augustus 2005. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij kennis hebben genomen van deze informatie doch daarin geen aanleiding hebben gezien appellante meer beperkt te achten dan in de FML is neergelegd.
4.6. De Raad is voorts van oordeel, uitgaande van de voor appellante in de FML van
1 maart 2005 opgenomen beperkingen, dat zij in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
5. Dat appellante inmiddels per 22 februari 2007 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is geacht, heeft geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2005. Uit het rapport van 24 oktober 2007 van arbeidsdeskundige W.E.I. Rikkert komt naar voren dat de FML van 1 maart 2005 nog steeds van toepassing is en dat de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid het gevolg is van de arbeidskundige beoordeling naar aanleiding van de zogeheten hersteloperatie in verband met het regeerakkoord van 22 februari 2007. Daarbij is afgesproken dat verzekerden als appellante, geboren voor of op 1 juli 1959, worden beoordeeld op basis van de arbeidsongeschiktheidsregelgeving, zoals deze gold tussen 1 augustus 1993 en 1 oktober 2004. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) is door de arbeidsdeskundige vastgesteld dat voor appellante gezien haar krachten, bekwaamheden, opleiding en arbeidservaring onvoldoende functies zijn te duiden, wat voornamelijk is veroorzaakt door de ernst en aard van de psychische beperkingen. Van een toegenomen arbeidsongeschiktheid om medische redenen is daarom geen sprake.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.D.F. de Moor.
RB