
Jurisprudentie
BG3740
Datum uitspraak2007-11-29
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers178 HLAR 07/07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers178 HLAR 07/07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek tot opheffing van een bevel tot verwijdering.
Nu het door de ingezetene namens de vreemdeling bij de brief van 27 april 2006 gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot verwijdering strekt, heeft het Gerecht die brief ten onrechte niet aangemerkt als een tegen de beschikking tot verwijdering gericht bezwaarschrift. Aangezien de gestelde termijnen zijn verstreken, zonder dat een beslissing op het gemaakte bezwaar is genomen, moet geacht worden daarop op of omstreeks 20 juli 2006 een afwijzende beslissing te zijn genomen, hetgeen betekent dat het bezwaar geacht moet worden ongegrond te zijn verklaard. De termijn om tegen die beslissing bij het Gerecht beroep in te kunnen stellen is op of omstreeks 14 september 2006 verstreken. Nu het beroep op 4 december 2006 is ingesteld en gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig had kunnen gebeuren, heeft het Gerecht het ten onrechte niet niet ontvankelijk verklaard.
Aangevallen uitspraak vernietigd.
Nu het door de ingezetene namens de vreemdeling bij de brief van 27 april 2006 gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot verwijdering strekt, heeft het Gerecht die brief ten onrechte niet aangemerkt als een tegen de beschikking tot verwijdering gericht bezwaarschrift. Aangezien de gestelde termijnen zijn verstreken, zonder dat een beslissing op het gemaakte bezwaar is genomen, moet geacht worden daarop op of omstreeks 20 juli 2006 een afwijzende beslissing te zijn genomen, hetgeen betekent dat het bezwaar geacht moet worden ongegrond te zijn verklaard. De termijn om tegen die beslissing bij het Gerecht beroep in te kunnen stellen is op of omstreeks 14 september 2006 verstreken. Nu het beroep op 4 december 2006 is ingesteld en gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig had kunnen gebeuren, heeft het Gerecht het ten onrechte niet niet ontvankelijk verklaard.
Aangevallen uitspraak vernietigd.
Uitspraak
178 HLAR 07/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Vreemdelingenzaken,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 januari 2007 in het geding tussen:
1. [de ingezetene], wonend in Aruba,
2. [de vreemdeling], wonend in [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 april 2006 heeft [de ingezetene] (hierna: de ingezetene) de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister), verzocht om het bevel tot verwijdering van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) op te heffen.
Bij brieven van 13 juni en 31 augustus 2006 heeft de ingezetene dit verzoek herhaald.
Bij uitspraak van 24 januari 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) een bij brief van 4 december 2006 door de ingezetene en de vreemdeling ingediend verzoek om een voorlopige voorziening te treffen aangemerkt als beroep tegen een op 23 november 2006 totstandgekomen fictieve weigering om op de als bezwaarschrift aangemerkte brief van 31 augustus 2006 te beslissen, dat beroep gegrond verklaard, de weigering vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier weken op het verzoek van 27 april 2006 beslist.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, ingekomen op 6 maart 2007, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De ingezetene en de vreemdeling zijn in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, ambtenaar in dienst van het Land, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt dat het Gerecht, door de brief van 4 december 2006 als beroepschrift tegen de fictieve weigering van 23 november 2006 aan te merken, heeft miskend dat aan de vreemdeling op 20 april 2006 een schriftelijk verwijderingsbevel is uitgereikt en de brief van 27 april 2006 op dit bevel betrekking had en niet op diens toelating. De brief van 27 april 2006 houdt een tegen dat bevel gericht bezwaarschrift in. Voor zover beoogd is beroep in te stellen tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar, had dit vóór 14 september 2006 moeten gebeuren. Het Gerecht heeft het op 4 december 2006 ingestelde beroep dan ook ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard, aldus de minister.
2.1.1. Op 20 april 2006 is de vreemdeling aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij beschikking van 20 april 2006 heeft de minister diens verwijdering bevolen. Op 21 april 2006 is hij uitgezet. Nu het door de ingezetene namens de vreemdeling bij de brief van 27 april 2006 gedane verzoek tot opheffing van het bevel strekt, heeft het Gerecht die brief ten onrechte niet aangemerkt als een tegen de beschikking van 20 april 2006 gericht bezwaarschrift.
2.1.2. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies van de bezwaaradviescommissie of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, voor zover thans van belang, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in artikel 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
2.1.3. Aangezien de gestelde termijnen zijn verstreken, zonder dat een beslissing op het gemaakte bezwaar is genomen, moet geacht worden daarop op of omstreeks 20 juli 2006 een afwijzende beslissing te zijn genomen, hetgeen betekent dat het bezwaar geacht moet worden ongegrond te zijn verklaard.
2.1.4. De termijn om tegen die beslissing bij het Gerecht beroep in te kunnen stellen is op of omstreeks 14 september 2006 verstreken. Nu het beroep op 4 december 2006 is ingesteld en gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig had kunnen gebeuren, heeft het Gerecht het ten onrechte niet niet ontvankelijk verklaard.
De klacht slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal het inleidende beroep, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 januari 2007 in zaak Lar no. 3501 van 2006;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van het tegen de beschikking van 20 april 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007