Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3793

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers240603/ HA ZA 05-1776
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eindvonnis-te betalen vergoeding aan adviseur ihkv een overeenkomst tot ontwikkeling van landbouwgronden.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 240603/ HA ZA 05-1776 Uitspraak: 8 oktober 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], gevestigd te Middelharnis, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. L. Hennink - tegen – 1. [gedaagde 1], 2. [gedaagde 2] beiden wonende te [woonplaats] 3. [gedaagde 3] gevestigd te Dirksland, gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. J.M. van der Wulp. Partijen blijven verder aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagden]" (in mannelijk enkelvoud). 1 Het verdere verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: tussenvonnissen van deze rechtbank d.d. 28 juni 2006 en 10 oktober 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken; akte in reconventie zijdens [eiseres]; schriftelijk pleidooi zijdens [gedaagden] , met productie; pleitnotities (in het kader van schriftelijk pleidooi) zijdens [eiseres]; antwoord op pleitnota zijdens [gedaagden]; antwoordpleitnotities zijdens [eiseres], met producties; akte zijdens [gedaagden] . 2 De verdere beoordeling In reconventie 2.1.1 Het ging in deze procedure, zeer kort samengevat, in conventie om de vraag, of [eiseres] ingevolge een samenwerkingsovereenkomst uit 1994 met betrekking tot de ontwikkeling van landbouwgronden van [gedaagden] in [woonplaats] aanspraak kon maken op betalingen. In reconventie werden diverse verklaringen voor recht gevraagd in verband met die overeenkomst en met de gelegde beslagen. Voorts werd vergoeding van schade op te maken bij staat alsmede een voorschot gevorderd ter zake van de door [gedaagden] beweerdelijk geleden schade als gevolg van de beslagen. 2.1.2 Bij vonnis van 10 oktober 2007 is, in conventie, na bespreking van het bewijsmateriaal, overwogen dat [eiseres] in beginsel recht heeft op een vergoeding berekend op de voet van art. 4 van de samenwerkingsovereenkomst, doch dat, gelet op de opbrengst van het in aanmerking te nemen perceel en de initiële betalingsverplichting van de koper, er op dat moment geen sprake was van een opeisbaar recht op meedeling in de winst. (Het woord “maal” dat in de 7e regel op blz 7 van dat vonnis tussen f.10 en (€ 4,53) staat, staat daar overigens per abuis en dient als niet geschreven te worden beschouwd). Om die reden is de vordering in conventie afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten, en is in reconventie voor recht verklaard dat de op 3 februari 2005 gelegde beslagen onrechtmatig waren. 2.1.3 In dat vonnis is overwogen dat voldoende aannemelijk dat [gedaagden] als gevolg van de beslagen schade heeft geleden, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure in beginsel mogelijk is, doch dat daartoe geen aanleiding bestaat als de schade in redelijkheid reeds thans te bepalen is. De zaak is naar de rol verwezen om [gedaagden] in de gelegenheid te stellen zo mogelijk de schade reeds in deze procedure te concretiseren. Voor wat betreft het gevorderde betalen van een voorschot dan wel het stellen van een bankgarantie is daarbij overwogen, dat het in de rede ligt dat thans meer duidelijkheid gegeven kan worden over betaalde of de te betalen boetes en/of gemaakte of te maken kosten. 2.2 [gedaagden] heeft daarna opgemerkt, dat een schadestaatprocedure niet nodig is, daar de schade thans begroot kan worden. [gedaagden] heeft zijn schade aldus toegelicht dat hij thans vordert een bedrag van € 102.356,29, bestaande uit de wettelijke rente vanaf 3 februari 2005 tot de datum van opheffing beslag -22 november 2007- over € 750.000,= en de kosten van het kort geding strekkende tot opheffing van het beslag, dat gepland was op 26 november 2007. De dagvaarding in dat kort geding was reeds uitgegaan op 6 november 2007 en het beslag is eerst op 22 november 2007 opgeheven. De kosten van die dagvaarding alsmede advocatenkosten (€ 607,=, een punt conform het liquidatietarief), vormen daarmee schade in verband met het gelegde beslag. Nu de omvang van de schade thans geheel vast staat is aan een voorschot of een bankgarantie geen behoefte. [eiseres] heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het vonnis van 10 oktober 2007 een rekenfout bevat althans onjuist is. Op die grond meent zij, dat er wel een opeisbare vordering bestond zodat, zo begrijpt de rechtbank haar redenering, het beslag niet onrechtmatig was en om die reden van een verplichting tot vergoeding van schade geen sprake is. Daarnaast betwist [eiseres] het bestaan van schade, omdat naast het door haar gelegde beslag ook anderen ([persoon 2] en [persoon 3]) beslag hadden gelegd en aan de Rabobank en aan de familie [persoon 4](n) een pandrecht was verleend; voorts was in de leveringsakte opgenomen, dat de beslagen koopsom pas voldaan zou worden nadat de toezegging was verleend tot doorhaling van de hypotheken (tot een totaalbedrag van ruim € 2.400.000,=) en de beslagen. [gedaagden] had dus, ook als [eiseres] geen beslag had gelegd, niet over de gelden kunnen beschikken zodat het vereiste causaal verband ontbreekt. De kosten voor het kort geding zijn geen gevolg van het beslag maar hangen samen met de opheffing; zij zijn nodeloos gemaakt, omdat [eiseres] opheffing had toegezegd zodra de ontstane situatie duidelijk was. Voorts betwist [eiseres] dat er ruimte is voor het betalen van een voorschot of het stellen van een bankgarantie, nu te zijner tijd [eiseres] bedragen van [gedaagden] te vorderen zal hebben. Tenslotte merkt [eiseres] op, dat als toch sprake zou zijn van schade de eigen schuld van [gedaagden] , daarin bestaande dat hij [eiseres] van de verkopen niet op de hoogte heeft gesteld, verdisconteerd moet worden. [gedaagden] heeft vervolgens in reactie daarop gesteld, dat over de opheffing van de beslagen op de percelen en de doorhaling van hypotheken reeds afspraken waren gemaakt, die zijn nagekomen; het is louter het litigieuze beslag van [eiseres] op de vordering van [gedaagden] op [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) dat ervoor heeft gezorgd, dat [gedaagden] niet over de gelden kon beschikken. 2.3 [gedaagden] heeft het gelijk aan zijn zijde. 2.3.1 Het vonnis van 10 oktober 2007 is in conventie en voor wat betreft de verklaring voor recht in reconventie een eindvonnis; herstel van een kennelijke misslag is niet gevraagd en het gesloten systeem van rechtsmiddelen brengt mee, dat op dat vonnis, voor zover het een eindvonnis is, in deze instantie niet kan worden teruggekomen. Dat betekent, dat dit uitgangspunt dient te zijn voor de thans te nemen beslissingen. De onrechtmatigheid van het beslag staat daarmee vast. 2.3.2 De leveringsakte d.d. 31 januari 2005 houdt in (blz 6, na vermelding van het bedrag van € 750.000,= exclusief BTW) : “De koopprijs wordt thans niet voldaan. De levering van het verkochte sub 1 geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat de koopprijs inclusief omzetbelasting ad (...) niet wordt voldaan binnen veertien dagen nadat onherroepelijk de toezegging is verleend tot doorhaling van de voornoemde hypothecaire inschrijvingen en beslagen. De verkoper ([gedaagden] , opm rb) is verplicht voor uiterlijk een juni twee duizend vijf voor de doorhaling van de voornoemde hypothecaire inschrijvingen en beslagen zorg te dragen op straffe van een door verkoper aan koper te verbeuren (..) boete van een honderd duizend euro (...)”. De hypothecaire inschrijvingen en de beslagen (van zowel [eiseres] als [persoon 2] en [persoon 3]) waarnaar verwezen wordt hebben betrekking op een of meer van de verkochte percelen. Op grond van de stukken en de stellingen over en weer moet als vast staand worden aangemerkt dat de betreffende percelen zijn geleverd, dat de hypotheken zijn geroyeerd en de beslagen op het onroerend goed zijn opgeheven. [eiseres] bevestigt ook expliciet dat haar beslag op het onroerend goed is opgeheven en dat zij de levering niet heeft gefrustreerd. Dat betekent, dat die hypotheken en beslagen niet in de weg hebben gestaan aan het beschikbaar komen van de koopsom voor [gedaagden] . In zoverre treft het verweer van [eiseres] dan ook geen doel. 2.3.3 Uit een akte van februari 2006 blijkt, dat [gedaagden] alle vorderingen, inclusief de vorderingen op [persoon 1] uit hoofde van de koopovereenkomst, heeft verpand aan [persoon 4]. Uit een akte van 10 februari 2005 blijkt, dat [gedaagden] de vorderingen op [persoon 1] uit hoofde van de koopovereenkomst daarvoor reeds had verpand aan de Coöperatieve Rabobank “West-Flakkee” U.A. (hierna: Rabobank). Zoals [gedaagden] terecht heeft aangevoerd zouden die verpandingen, wat daarvan verder ook zij, er niet aan in de weg hebben gestaan dat [gedaagden] de van [persoon 1] te ontvangen gelden had benut om, zoals hij van zins en ook verplicht was, de vorderingen van [persoon 4] en de Rabobank te voldoen. Dit is onmiskenbaar een vorm van beschikken over de betrokken gelden. Dat betekent, dat de verpandingen, anders dan [eiseres] stelt, niet het causale verband tussen het litigieuze beslag en de schade verbraken. Ook dit verweer snijdt dus geen hout. 2.3.4 Het leggen van het litigieuze beslag op 3 februari 2005 en het voortduren daarvan tot 22 november 2007 moet daarom worden aangemerkt als de enige rechtens relevante oorzaak dat [gedaagden] gedurende die periode niet de beschikking over het beslagen bedrag heeft gehad. Voor die schade is [eiseres] aansprakelijk. Dat [gedaagden] [eiseres] niet op de hoogte heeft gesteld van de transactie met [persoon 1] kan, wat daarvan verder ook zij, niet worden aangemerkt als medeschuld aan het ontstaan van deze schade. Nu [gedaagden] de wettelijke rente vordert, die volgens vaste jurisprudentie beschouwd wordt als de schade die wordt veroorzaakt door vertraging in het beschikbaar komen van een geldsom, is de vordering in zoverre toewijsbaar. 2.4 De kosten voor de voorbereiding van een kort geding om te bereiken dat [eiseres] het litigieuze beslag zou opheffen hetgeen zij, hoewel bij vonnis d.d.10 oktober 2007 was geoordeeld dat het onrechtmatig was, op 6 november 2007 nog niet had gedaan, moeten in redelijkheid worden beschouwd als kosten die [eiseres] dient te vergoeden omdat zij voortvloeien uit het onrechtmatig voortduren van het beslag. Ook dit onderdeel van de vordering komt dus voor toewijzing in aanmerking. 2.5 Nu een voorschot of een bankgarantie niet langer wordt gevraagd behoeven de bezwaren van [eiseres] daartegen geen behandeling. 2.6 [eiseres] heeft de hoogte van het gevorderde bedrag niet (gemotiveerd) betwist. Per saldo zal dus de vordering van [gedaagden] geheel worden toegewezen. Voor zover [eiseres] heeft willen betogen dat de omstandigheid dat vermoedelijk in de toekomst vorderingen van [eiseres] op [gedaagden] zullen ontstaan waarmee deze vordering van [gedaagden] verrekend kan worden miskent zij, dat voor verrekening van een thans reeds bestaande en opeisbare schuld met een te verwachten en in elk geval nu niet opeisbare tegenvordering geen ruimte bestaat. 2.7 [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden veroordeeld. Daarbij is er rekening mee gehouden dat ook in conventie al een proceskostenveroordeling is uitgesproken. 3 De beslissing De rechtbank, In reconventie veroordeelt [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagden] te betalen € 102.356,29 (eenhonderdtweeduizenddriehonderdzesenvijftig euro en negenentwintig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2007; veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 7.000,= aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Hofmeijer-Rutten Uitgesproken in het openbaar 106