Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3836

Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.006.389
Statusgepubliceerd


Indicatie

Officiersappel. Aan betrokkene is na staandehouding een sanctie opgelegd voor niet stoppen voor rood licht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging op ander kruispunt is verricht dan in de beschikking is vermeld. Hij heeft de inleidende beschikking vernietigd omdat de officier van justitie heeft verzuimd de pleeglocatie te wijzigen. Hof wijzigt plaatsaanduiding alsnog. Betrokkene niet in verdedigingsbelang geschaad.


Uitspraak

WAHV 200.006.389 4 november 2008 CJIB 19105528501 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2008 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 april 2007 om 15.00 uur op de kruising van de Van Baerlestraat en de Kinkerstraat te Amsterdam. 3.2. De kantonrechter heeft vastgesteld, zoals ook uit bladzijde twee van het zaakoverzicht blijkt, dat de gedraging is verricht op de kruising van de Van Baerlestraat en de PC Hooftstraat te Amsterdam. Hij heeft het beroep vervolgens gegrond verklaard en de bestreden beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd, omdat de officier van justitie tot tweemaal toe de mogelijkheid heeft gehad om de pleeglocatie te wijzigen en dit heeft verzuimd. 3.3. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld en voert aan dat de kantonrechter de inleidende beschikking ten onrechte heeft vernietigd, nu het vaste rechtspraak is dat de omstandigheid dat de inleidende beschikking onjuistheden bevat niet tot vernietiging hoeft te leiden, in geval bij de betrokkene redelijkerwijs geen misverstand kan ontstaan omtrent de vraag om welke gedraging het gaat en waartegen hij zich heeft te verdedigen. Dat geval doet zich hier voor, aldus de officier van justitie, omdat de betrokkene na constatering van de gedraging staande is gehouden en bij de beslissing van de officier van justitie op het beroep bladzijde twee van het zaakoverzicht is gevoegd, waaruit blijkt op welk kruispunt de gedraging wel is verricht. 3.4. De betrokkene voert aan dat de inleidende beslissing door de vermelding van een niet bestaand kruispunt zodanig onjuist is, dat bij hem misverstand is ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de beschikking betrekking heeft en waartegen hij zich heeft te verweren. De officier van justitie heeft de mogelijkheden om dat misverstand uit de weg te ruimen niet benut. Hij heeft de betrokkene ten onrechte niet gehoord en tot tweemaal toe volhard in een niet bestaande pleeglocatie. Zou de officier van justitie nog tijdens de zitting van de kantonrechter de mogelijkheid hebben gekregen om de beschikking op dit punt te wijzigen, dan zouden de belangen van de betrokkene zijn geschaad. Niet alleen is hem niet ten laste gelegd dat de gedraging zou zijn verricht op de kruising Van Baerlestraat / P.C. Hooftstraat, ook heeft hij geen mogelijkheid gehad zich daartegen te verweren. Zou het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, dan maakt de officier van justitie het door oneigenlijk gebruik van procesrecht de betrokkene onmogelijk alsnog verweer te voeren. 3.5. Artikel 13, eerste lid, WAHV luidt: "Indien de kantonrechter bevindt dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, verklaart de kantonrechter het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond en vernietigt of wijzigt het (het hof leest: hij) daarbij de bestreden beslissing." 3.6. De memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften houdt voor zover te dezen van belang in (Kamerstukken II, 1987/1988, 20329, nr. 3, p. 40): "In de schriftelijke beschikking, waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, dient voor de duidelijkheid van de justitiabele een korte omschrijving van de gedraging te worden opgenomen. In aanvulling op het commissie-voorstel is bepaald dat de beschikking gedagtekend dient te zijn. Tevens dient de beschikking de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats, waar de gedraging is geconstateerd, te vermelden. Op deze wijze wordt degene aan wie de sanctie wordt opgelegd, in staat gesteld om zelf na te gaan op welke gedraging de administratieve sanctie betrekking heeft". Dit brengt mee, dat de omstandigheid dat de inleidende beschikking onjuistheden bevat, niet tot vernietiging van de beschikking behoeft te leiden ingeval die onjuistheden niet zodanig zijn, dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen (vgl. HR 20 april 1993, VR 1993/109). 3.7. Het hof is van oordeel dat nu de betrokkene is staandegehouden, het in de inleidende beschikking opgenomen kruispunt naar de wetenschap van de betrokkene niet bestaat en ter zitting van de kantonrechter het voor alle partijen duidelijk was dat de gedraging is verricht op de kruising Van Baerlestraat / P.C. Hooftstraat, er bij de betrokkene - in weerwil van hetgeen hij in het verweerschrift naar voren brengt - redelijkerwijs geen misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag om welke gedraging het gaat en waartegen hij zich heeft te verdedigen. Wijziging van de plaatsaanduiding van de gedraging is dus in dit geval toegestaan. 3.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had de kantonrechter zelf tot wijziging van de plaatsaanduiding kunnen overgaan, ook al heeft de officier van justitie de plaatsaanduiding in de inleidende beschikking niet gewijzigd en heeft hij zich kennelijk ook ter zitting van de kantonrechter niet op het standpunt gesteld dat de beschikking op dit punt gewijzigd diende te worden. 3.9. Ter zitting van de kantonrechter heeft de betrokkene ook zijn bezwaren tegen het uitgangspunt dat de gedraging is verricht op de kruising Van Baerlestraat / P.C. Hooftstraat naar voren kunnen brengen. Het hof ziet daarom niet in dat de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen zou zijn geschaad indien de kantonrechter tot wijziging van de plaatsaanduiding van de gedraging zou zijn overgegaan en dat de officier van justitie met zijn hoger beroep oneigenlijk gebruik van procesrecht maakt en het de betrokkene onmogelijk maakt verweer te voeren, zoals de betrokkene aanvoert. 3.10. De betrokkene voert verder aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie op andere door de betrokkene aangevoerde gronden had kunnen vernietigen. In zijn beroepschrift van 2 september 2007 voert de betrokkene - voor zover hier nog van belang - daartoe aan dat de officier van justitie hem niet heeft gehoord, terwijl hij daar wel om heeft verzocht. 3.11. Ingevolge artikel 7:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 Awb worden afgezien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is dan wel wanneer de indiener van het beroep heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. 3.12. De officier van justitie heeft op basis van het zaakoverzicht en het beroepschrift het beroep ongegrond beoordeeld. Gelet op het verzoek van de betrokkene om te worden gehoord, heeft de officier van justitie er ten onrechte van afgezien de betrokkene te horen. 3.13. Het verzuim van de officier van justitie om voorafgaande aan zijn beslissing de betrokkene niet te horen, behoeft niet zonder meer tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie te leiden. Ingevolge artikel 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. 3.14. In aanmerking genomen dat de betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 26 februari 2008 en dat de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaande aan die zitting ter inzage hebben gelegen, behoeft de beslissing van de officier van justitie niet wegens schending van een vormvoorschrift te worden vernietigd nu niet gezegd kan worden dat de betrokkene door het verzuim is benadeeld. 3.15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het hof de kantonrechter niet volgen in zijn beslissing en de daarbij gegeven motivering en zal het hof, met vernietiging van die beslissing doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en de plaats van de gedraging wijzigen zoals hierna vermeld. 3.16. Het hof acht geen termen aanwezig om een kostenveroordeling uit te spreken, nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; vernietigt de beslissing van de officier van justitie, voor zover daarbij de plaatsaanduiding van de gedraging in de inleidende beschikking in stand is gelaten; wijzigt, met vernietiging van de inleidende beschikking in zoverre, de plaatsaanduiding van de gedraging in: “Van Baerlestraat / P.C. Hooftstraat”; wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.