Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3845

Datum uitspraak2008-11-10
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/800758-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De militaire kamer veroordeelt twee militairen tot voorwaardelijke militaire detentie en een werkstraf wegens het plegen van openlijk geweld op de vliegbasis Woensdrecht.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Militaire Kamer Promis II Parketnummer : 05/800758-08 Datum zitting : 27 oktober 2008 Datum uitspraak : 10 november 2008 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], rang/rnr : Korporaal, [nummer], ingedeeld bij : 961 basis Sqd te Woensdrecht. Raadsman : mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 en 8 maart 2008 te Woensdrecht met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een parkeerplaats op vliegbasis Woensdrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen R.A. [slachtoffer], welk geweld bestond uit schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en/of (met kracht bij de keel/hals vastpakken en/of houden, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] met kracht in het gezicht/tegen de mond heeft geslagen en/of gestompt, welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (vijf tanden (inclusief wortel uit de ka(a)k(en)), althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij als militair in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 en 8 maart 2008, te of nabij Woensdrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk R.A. [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of (met kracht) bij de keel/hals vast te pakken en/of te houden en/of te slaan en/of te stompen; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 27 oktober 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: - R.A. [slachtoffer], woonachtig aan de [adres] De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen, daarbij bijgestaan door mr. F.J.P.J. van Meer De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke militaire detentie voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren en verder tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk te verklaren omdat deze niet van zo eenvoudige aard zou zijn dat deze zich zou lenen voor een behandeling in het strafproces. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Vrijspraak De militaire kamer is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het door verdachte gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten het loslaten van vijf tanden inclusief wortel uit de kaak, bij aangever RA. [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. De militaire kamer zal verdachte dus vrijspreken wat betreft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Vaststaande feiten Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld. Verdachte heeft omstreeks 7 maart 2008 een feest bezocht op de vliegbasis Woensdrecht. Daarbij is op enig moment op een parkeerplaats een ruzie ontstaan. Aangever R.A. [slachtoffer] is ten gevolge van die ruzie vijf tanden verloren. Verdachte heeft [slachtoffer] éénmaal in het gezicht gestompt. Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, noch dat hij hier enig aandeel in heeft gehad. Omdat hij de partijen uit elkaar wilde halen en zich verder distantieerde toen dit niet lukte, zou niet zijn voldaan aan het vereiste van artikel 141 Wetboek van Strafrecht dan wel van artikel 140 Wetboek militair strafrecht. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd en betwist daarmee het standpunt van de raadsman. Beoordeling van het standpunt De militaire kamer overweegt als volgt. Medeverdachte Van der [medeverdachte] heeft over de vechtpartij op 7 maart 2008 verklaard dat hij op enig moment aangever [slachtoffer] met kracht bij de keel/hals heeft vastgepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op dat moment in de vechtpartij heeft begeven met de bedoeling om Van der [medeverdachte] en [slachtoffer] uit elkaar te halen. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens een stomp op zijn gezicht gegeven ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen. Conclusie De militaire kamer is van oordeel dat het feit dat verdachte een stomp heeft uitgedeeld niet is te rijmen met zijn verklaring dat hij zich alleen in de situatie heeft gemengd om [slachtoffer] en Van der [medeverdachte] uit elkaar te halen. Zij acht deze verklaring van verdachte daarom ook niet geloofwaardig. Door zich opzettelijk in de vechtpartij tussen [slachtoffer] en Van der [medeverdachte] te begeven en daarbij zelf een stomp uit te delen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] in vereniging met in ieder geval Van der [medeverdachte]. Dat hij zich hierna vrijwillig zou hebben teruggetrokken uit de situatie, zoals aangevoerd is door de raadsman, doet hieraan niet af. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet op lichamelijk letsel zou hebben gehad, miskent bovendien het feit dat verdachte aangever expres een stomp in het gezicht heeft gegeven. Verdachte had zich niet in de confrontatie moeten mengen. Het verweer wordt verworpen. De militaire kamer heeft voorts nog een oordeel te vellen over de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van het veroorzaken van enig lichamelijk letsel door verdachte en overweegt daartoe als volgt. Nadat [slachtoffer] was gestompt en gevallen, is hij, al liggend op de grond, nog door medeverdachte Van der [medeverdachte] geschopt. Niet is vast te stellen welk lichamelijk letsel is veroorzaakt door het stompen van verdachte en welk letsel is ontstaan ten gevolge van het vallen van [slachtoffer] dan wel door het schoppen tegen [slachtoffer] door Van der [medeverdachte]. Dit staat echter aan een bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid niet in de weg. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat het met grote kracht op het gezicht stompen van iemand altijd enig lichamelijk letsel oplevert. Dat verdachte met grote kracht moet hebben gestompt, blijkt uit het feit dat hij wondjes op zijn hand had nadat hij [slachtoffer] had gestompt en dat [slachtoffer] door de stomp op de grond is gevallen. De militaire kamer acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] door de stomp van verdachte in ieder geval enig lichamelijk letsel heeft opgelopen. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 en 8 maart 2008 te Woensdrecht met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een parkeerplaats op vliegbasis Woensdrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen R.A. [slachtoffer], welk geweld bestond uit schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en/of (met kracht bij de keel/hals vastpakken en/of houden, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] met kracht in het gezicht/tegen de mond heeft geslagen en/of gestompt, welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (vijf tanden (inclusief wortel uit de ka(a)k(en)), althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen 4b. De strafbaarheid van het feit Standpunt van de verdediging Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij aangever heeft geslagen om zichzelf te verdedigen. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat er naar zijn oordeel geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. De officier van justitie heeft daarom verzocht het beroep op noodweer te verwerpen. Beoordeling van het verweer Verdachte heeft met zijn verweer een beroep gedaan op noodweer. De militaire kamer overweegt als volgt. Voor een gerechtvaardigd beroep op noodweer is noodzakelijk dat het feit is gepleegd omdat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van verdachte of van het lijf van iemand anders waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest en ook mocht verdedigen. Zoals eerder onder 3 is overwogen heeft verdachte zich in de confrontatie begeven toen Van der [medeverdachte] [slachtoffer] bij de keel had. Er was sprake op dat moment dus geen sprake van gevaar voor het eigen lijf dan wel het lijf van Van der [medeverdachte] waartegen verdachte zichzelf of die Van der [medeverdachte] mocht verdedigen. Als er al sprake was van enig gevaar, dan gold dat toch voor [slachtoffer], die op dat moment door Van der [medeverdachte] bij de keel werd vastgehouden. Verdachte had daarom geen enkele reden om zich in de situatie te begeven en die [slachtoffer] een stomp te geven. Verdachte heeft dat toch gedaan. Dat die stomp mogelijk is uitgedeeld als reactie op een beweging van [slachtoffer] doet hieraan niet af. Conclusie Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de militaire kamer van oordeel dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. De militaire kamer verwerpt het verweer. Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 mei 2008. De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Na afloop van een feestje op de vliegbasis Woensdrecht heeft verdachte zonder reden tezamen met een ander of anderen aangever korporaal [slachtoffer] geschopt en geslagen. Verdachte heeft welbewust openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een collega-militair De militaire kamer acht dit een ernstig feit. Bij een organisatie als Defensie is het van belang dat men onvoorwaardelijk op elkaar kan vertrouwen, ook wanneer die ander is ingedeeld bij een ander onderdeel. En zeker bij Defensie is het belangrijk dat men onderlinge problemen uitspreekt en op een andere manier oplost dan door erop te slaan. De militaire kamer vindt dit gebrek aan beheersing zorgelijk voor iemand die zijn carrière bij Defensie hoopt te kunnen voortzetten. Verdachte had op 7 maart 2008 anders moeten handelen en had eventuele problemen op een andere manier moeten oplossen. Korporaal [slachtoffer] heeft ernstig letsel door het openlijk geweld opgelopen. Doordat hij door het geweld vijf tanden is kwijtgeraakt, waarbij tevens zijn kaak beschadigd is geraakt, zal hij nog vele jaren last hebben van het (her)plaatsen van implantaten en kronen. Alleen al daarom zal hij nog een flinke tijd aan dit voorval worden herinnerd en heeft hij ernstige schade opgelopen. Maar ook anderen hebben last gehad van hetgeen op 7 maart heeft plaatsgevonden. Aan het einde van wat een gezellig feestje op de vliegbasis was, werden de vele getuigen ongevraagd geconfronteerd met het geweld. Ook dat rekent de militaire kamer verdachte en zijn mededader(s) aan. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de militaire kamer van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke militaire detentie zou rechtvaardigen. Omdat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, zal de militaire kamer niet een onvoorwaardelijke militaire detentie aan verdachte opleggen. Zij is echter wel van oordeel dat een flinke strafrechtelijke reactie op zijn plaats is. In dat licht bezien is oplegging van een voorwaardelijke militaire detentie een passende sanctie. De militaire kamer wil daarmee de ernst van het feit uitdrukken maar ook verdachte in de toekomst ervan weerhouden om opnieuw soortgelijke feiten te plegen. Verder is naar het oordeel van de militaire kamer daarnaast oplegging van een werkstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, een passende strafrechtelijke reactie. 6.a De beoordeling van de civiele vordering De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van de geleden schade. De benadeelde partij R.A. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 32.790, 35. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de benadeelde zelf ook opzet op het tenlastegelegde feit zou hebben gehad. Nu deze eigen schuld van benadeelde eerst moeten worden verrekend binnen de vordering van verdachte, zou deze vordering naar het oordeel van de raadsman als niet eenvoudig moeten worden beschouwd. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering nu deze vordering niet van een dusdanig eenvoudige aard zou zijn dat deze zich zou lenen voor behandeling in het strafproces. Beoordeling van het standpunt De militaire kamer is van oordeel dat enige mate van eigen schuld niet is aangetoond. Weliswaar is gebleken dat [slachtoffer] zich agressief heeft gedragen jegens Van [medeverdachte], maar daarmee kan niet gezegd worden dat hij medeschuld heeft aan het door verdachte jegens hem uitgeoefende geweld. Het verweer van de raadsman moet dan ook worden verworpen. De militaire kamer zal de civiele vordering van R.A. [slachtoffer] toewijzen voor wat betreft een gedeelte van de materiele schade, te weten de kilometerkosten, het spoelmiddel, de kleefpasta, de nota van 7 maart 2008 en de kosten voor rechtsbijstand. De omvang van de materiele schade wordt door de militaire kamer op basis van de overgelegde stukken dus in ieder geval op € 420, 97 vastgesteld. Het overige deel van de materiele schade is naar het oordeel van de militaire kamer niet eenvoudig genoeg om in deze strafprocedure exact vast te kunnen stellen. Zij zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit ook rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft als gevolg van de mishandeling pijn ondervonden, is een deel van zijn gebit kwijtgeraakt en zal een langdurige tandheelkundige behandeling moeten ondergaan.Dit is aan verdachte toe te rekenen, ook al zijn er andere daders bij betrokken geweest. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De militaire kamer acht wel aannemelijk gemaakt dat de totale schade van de benadeelde, zowel materieel als immaterieel, voor dit moment naar maatstaven van billijkheid in ieder geval moet worden geschat op € 2.500,-. De militaire kamer zal dit bedrag dus toewijzen. Het overige deel van de vordering is daarmee niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. De militaire kamer zal de vordering wat betreft het niet toe te wijzen deel, ten bedrage van € 30.290,35, niet-ontvankelijk verklaren. Wat betreft het te wijzen deel van de vordering zal de rechtbank daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ook is de verdachte niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 91 en 141 van het Wetboek van Straf¬recht en artikel 11 van het Wetboek militair strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een militaire detentie voor de duur van 1 (één) week. Bepaalt dat deze militaire detentie niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. Stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. En verder tot het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen evenals met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.A. [slachtoffer] Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe. - Veroordeelt de veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover R.A. [slachtoffer] zal zijn gekweten- tegen kwijting aan R.A. [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 2.500, - (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. - Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Maatregel van schadevergoeding ad € 2.500,00 subsidiair 50 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R.A. [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 2.500, - , (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Aldus gewezen door: mr. G. Noordraven, als voorzitter, mr. M.F. Gielissen, rechter, kolonel mr. J.P.M. Schwillens militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2008.