Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3850

Datum uitspraak2008-11-10
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/800760-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geldboete voor korporaal wegens het opzettelijk feitelijk aanranden van een andere militair.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Militaire Kamer Promis II Parketnummer : 05/800760-08 Datum zitting : 27 oktober 2008 Datum uitspraak : 10 november 2008 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], rang/rnr : Korporaal, [nummer], ingedeeld bij : 961 Sqd te Woensdrecht. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 en 8 maart 2008 te Woensdrecht met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een parkeerplaats op vliegbasis Woensdrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen R.A. [slachtoffer], welk geweld bestond uit (met kracht) bij de keel/hals vastpakken en/of houden, schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer], heeft geschopt en/of getrapt, welk door hem gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel (opgezwollen en/of pijnlijke en/of gele plek op rechterbovenbeen en/of blauwe plek op rechteroog en/of pijn aan de rechterzijde aan de ribben en/of een schaafplek op de rechterhand) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij als militair in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 en 8 maart 2008, te of nabij Woensdrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk R.A. [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 27 oktober 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd - R.A. [slachtoffer], woonachtig aan de [adres] De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen, daarbij bijgestaan door mr. F.J.P.J. van Meer. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk te verklaren omdat deze niet van zo eenvoudige aard zou zijn dat deze zich zou lenen voor een behandeling in het strafproces. Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Vrijspraak De militaire kamer is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte omstreeks 7 maart 2008 en 8 maart 2008 te Woensdrecht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangever R.A. [slachtoffer]. De militaire kamer zal verdachte vrij spreken van het primair tenlastegelegde feit. Subsidiair tenlastegelegde Er is wat betreft het subsidiair tenlastegelegde sprake van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde: - de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 47, 49 en109 alsmede de door verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2008 afgelegde verklaring; en - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 27 en verder; en - een proces-verbaal van verhoor van getuige Van den [getuige], dossierpagina 34 tot en met 40; en - een schriftelijk bescheid in de vorm van de defensiecontractgegevens van R.A. [slachtoffer]. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij als militair omstreeks 07 maart 2008 te Woensdrecht, opzettelijk R.A. [slachtoffer], die toen militair was, feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] te schoppen ; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden 4b. De strafbaarheid van het feit Standpunt van de verdachte Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geschopt omdat die [slachtoffer] hem een kopstoot zou hebben gegeven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geschopt omdat hij zich tegen [slachtoffer] wilde verdedigen. Verdachte doet hiermee een beroep op noodweer. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat naar zijn oordeel er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De officier van justitie heeft daarom verzocht het beroep van verdachte te verwerpen. Beoordeling van het verweer De militaire kamer overweegt als volgt. Voor een gerechtvaardigd beroep op noodweer is noodzakelijk dat er ten tijde van het gepleegde feit sprake is was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf waartegen verdachte zich moest en ook mocht verdedigen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 februari 1995 bepaald dat in de gevallen van pure provocatie, dus in die gevallen waarin de later aangerande persoon het erom deed, van straffeloosheid geen sprake kan zijn en dus een beroep op noodweer is uitgesloten. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op weg was naar de auto toen hij door verdachte werd aangesproken. [slachtoffer] zou toen hebben gezegd dat er helemaal geen problemen hoefden te zijn en dat zowel verdachte als hij ieder een andere kant op moesten lopen. Daarna zou verdachte dreigend op [slachtoffer] zijn komen aflopen en zou verdachte uitdagend met zijn voorhoofd tegen het voorhoofd van [slachtoffer] zijn gaan aanleunen. Getuige Van den [getuige] heeft hierover ook verklaard dat [slachtoffer] en hij verdachte tegenkwamen en dat er toen hij een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond die uit de hand liep. Gelet op bovenstaande verklaringen stelt de militaire kamer vast dat er in ieder geval geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer] waartegen verdachte zich moest verdedigen. Zelfs in het geval [slachtoffer] met zijn hoofd tegen het hoofd van verdachte is gaan staan, had het op de weg verdachte gelegen zich om te draaien en weg te gaan, in plaats van een schop uit te delen. De rechtbank laat dan nog buiten beschouwing het feit dat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht. Conclusie De militaire kamer verwerpt het beroep op noodweer. Verdachte had, zelfs in het geval [slachtoffer] zijn hoofd tegen dat van verdachte zou hebben geduwd, ervoor kunnen kiezen om weg te lopen. Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en - de persoon, de persoonlijke en de financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 mei 2008; De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aangerand. In iedere organisatie maar zeker bij een organisatie als Defensie, waarin men onder extreme omstandigheden volledig op elkaar moet kunnen vertrouwen, is het van belang dat men eventuele problemen op een andere manier oplost dan op de manier waarop verdachte dit op 7 maart 2008 heeft gedaan. Verdachte had [slachtoffer] geen schop mogen geven en hij had niet de confrontatie met [slachtoffer] moeten opzoeken, die avond in Woensdrecht. De militaire kamer is van oordeel dat een geldboete in dit geval een passende strafrechtelijke afdoening is. De militaire kamer zal rekening houden met het feit dat verdachte niet met grote kracht heeft geschopt en niet eerder voor een dergelijk vergrijp met justitie in aanraking is geweest. Omdat de militaire kamer daarnaast tevens van oordeel is dat ook aangever [slachtoffer] een eigen aandeel aan het voorval heeft gehad, zal zij deze geldboete enigszins matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie. 6.a De beoordeling van de civiele vordering De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van de geleden schade. De benadeelde partij R.A. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 32.790, 35. De militaire kamer stelt vast dat de vordering van [slachtoffer] ziet op schade, zowel materieel als immaterieel, aan zijn gebit. Deze schade is echter niet ontstaan door de schop van verdachte en heeft verder ook feitelijk niets van doen met het bewezenverklaarde feit. Nu daarmee het causale verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit ontbreekt, zal de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Straf¬recht en artikel 140 van het Wetboek van militair strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.A. [slachtoffer] Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Aldus gewezen door: mr. G. Noordraven, als voorzitter, mr. M.F. Gielissen, rechter, kolonel mr. J.P.M. Schwillens militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2008.