
Jurisprudentie
BG3895
Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers295512 / HA ZA 07-3020
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers295512 / HA ZA 07-3020
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzekeringsrecht. Merkelijke schuld in de zin van art. 294 (oud) K. Toerekenen handelen natuurlijke persoon aan rechtspersoon.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 295512 / HA ZA 07-3020
Vonnis van 17 september 2008
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE BERG,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Pontier.
Partijen zullen hierna de Stichting en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 september 2007;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 21 november 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2008 en de daarin vermelde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting is eigenaar van een aantal aaneengesloten onroerende zaken te Eindhoven, plaatselijk bekend als [het pand]. De Stichting heeft blijkens haar statuten onder andere ten doel:
“het verwerven, beheren exploiteren en onderhouden van registergoederen in het algemeen en van [het pand] in het bijzonder, zulks met het oog op bewoning van gemelde registergoederen door particulieren en/of kleinschalige bedrijven op grond van met hen te sluiten huurovereenkomsten.”
2.2. De Stichting heeft twee bestuursleden: [A.], voorzitter, en [B.], secretaris. [B.] is daarnaast huurder van één van de woonruimten in het pand, te weten de dubbele bovenwoning plaatselijk bekend als [locatie 1]
2.3. Tussen Aegon als verzekeraar en de Stichting als verzekeringnemer is met betrekking tot het pand met ingang van 24 januari 2003 een uitgebreide gebouwenverzekering gesloten.
2.4. Op 3 november 2006 is er brand ontstaan in de eetkamer van [locatie 1] De Stichting heeft de schade op 15 november 2006 door tussenkomst van haar tussenpersoon Jacobus Recourt Assurantiën op een daartoe bestemd schadeformulier bij Aegon gemeld.
2.5. Aegon heeft een onderzoek doen instellen naar de oorzaak van de brand door onderzoeksbureau I-Tek B.V. (verder: I-Tek). De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:
“Gezien het vorenstaande kan worden gesteld, dat de brand in de eetkamer van de woning van de heer [B.] is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur op één van de eetkamerstoelen en/of in een aan deze stoel hangende jas. Aan de hand van de aangetroffen situatie kan alleen een sleutelhouder bij het ontstaan van de brand betrokken zijn geweest. Er werden geen sporen van braak aangetroffen.
De voormalige huurster, [C.] en de heer [A.] verklaren, ten tijde van de brand niet in het bezit te zijn geweest van een sleutel. De heer [B.] beschikte als enige over de sleutel van de toegangsdeur van perceel [locatie 1]
De heer [B.] is circa 20 minuten voor het ontstaan van de brand op enkele tientallen meters afstand van diens woning door een collega postbezorger afgezet. De heer [B.] heeft van daaruit gedurende ten minste 15 minuten alleen en te voet post afgeleverd, waarna hij zich herenigde met diens collega.
Uit het onderzoek is niet gebleken, wie de twee vrouwen met kind zijn geweest, die kort voor het ontdekken van de brand door een getuige in de tuin van het risicoadres zijn waargenomen. Vastgesteld werd dat de voormalige vriendin van de heer [B.], mevrouw [D.], op 3 november 2006 in het ziekenhuis verbleef.
Gelet op het vorenstaande is niet uit te sluiten, dat de heer [B.] in negatieve zin betrokken is bij het ontstaan van de brand.”
2.6. De schadevaststelling heeft plaatsgevonden door een deskundige werkzaam bij EMN Expertise B.V. te Eindhoven. Het daarvan opgemaakte rapport vermeldt ten aanzien van de verzekerde som het volgende:
“Verzekerde som : ONVOLDOENDE
Dient te bedragen : EUR 712.000,00
(...)
VERZEKERINGSGEGEVENS:
Verzekerde som : e. 510.500,00”
2.7. De Stichting heeft op grond van de tussen haar en Aegon gesloten verzekeringsovereenkomst aanspraak gemaakt op vergoeding van de door de Stichting als gevolg van de brand geleden schade. Bij brief van 22 maart 2007 heeft Aegon aan [B.] laten weten dat zij niet zal overgaan tot vergoeding van de schade, kort gezegd omdat zij ervan uitgaat dat de heer [B.] negatief betrokken is geweest bij het ontstaan van de brand.
3. Het geschil
3.1. De Stichting vordert na ter comparitie gedane eisvermindering - samengevat - veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Aegon tot:
- nakoming van de verzekeringsovereenkomst en betaling van een bedrag van € 27.953,= met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2007;
- betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.311,86 met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2007;
- vergoeding van de schade wegens gederfde huurinkomsten van € 402,= per maand met ingang van april 2007 tot aan de dag van algehele voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldata van gederfde termijnen;
- het binnen twee dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis ongedaan maken van de registratie van [B.] in het interne verwijzingsregister van Aegon Nederland N.V., in het externe verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS te Zeist en bij het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= per dag of een gedeelte van een dag dat Aegon per melding in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
Alles met veroordeling van Aegon in de kosten van het geding en deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde in de nakosten.
3.2. De Stichting legt aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat Aegon gehouden is de tussen haar en Aegon gesloten verzekeringsovereenkomst na te komen. Ten aanzien van de gederfde huuropbrengsten beroept de Stichting zich subsidiair op onrechtmatig handelen van Aegon, gelegen in de trage en onbehoorlijke afwikkeling van de schadeclaim van de Stichting. Aan haar vordering tot ongedaanmaking van de registratie legt de Stichting tenslotte ten grondslag dat niet bewezen kan worden dat er aan de zijde van [B.] sprake is van brandstichting.
3.3. Aegon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter afwering van de vordering van de Stichting doet Aegon allereerst een beroep op merkelijke schuld aan de zijde van de Stichting. Aegon stelt zich daartoe op het standpunt dat de brand is ontstaan doordat [B.], secretaris van de Stichting, brand heeft gesticht in zijn woning. Dit volgt volgens Aegon uit een in haar opdracht opgemaakt deskundigenrapport waarvan de conclusie hierboven onder 2.5 is weergegeven en die kort gezegd inhoudt dat de brand op een stoel in de eetkamer is ontstaan en geen technische oorzaak voor de brand kon worden gevonden, terwijl [B.] kort voor het moment dat de brand is ontstaan in de buurt van zijn woning was omdat hij daar toen als postbesteller aan het werk was. Er waren geen braaksporen, zodat de brand moet zijn gesticht door [B.], die volgens Aegon als enige over de sleutel van de woning beschikte.
4.2. De Stichting heeft in de eerste plaats betwist dat sprake was van brandstichting door [B.]. Voorts heeft de Stichting aangevoerd dat, zo daar al sprake van is geweest, dit handelen van [B.] niet aan de Stichting kan worden toegerekend.
Toerekenen handelen [B.] aan Stichting
4.3. Ter beantwoording staat in de eerste plaats de vraag of een eventuele brandstichting door [B.] aan de Stichting kan worden toegerekend. Indien dat niet het geval is kan de vraag of sprake is van brandstichting immers in het midden blijven.
4.4. Ter motivering van haar stelling dat het handelen van [B.] moet worden toegerekend aan de Stichting heeft Aegon slechts aangevoerd dat [B.] bestuurder is van de Stichting en dat derhalve zijn handelen in het maatschappelijk verkeer te gelden heeft als gedraging van de Stichting.
4.5. Juist is, dat het handelen van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon wordt toegerekend indien dit handelen in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als een handelen van de rechtspersoon. Bij de beoordeling of daarvan sprake is spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat [B.] secretaris was van de Stichting onvoldoende om te komen tot het oordeel dat een door hem gepleegde brandstichting in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als het handelen van de Stichting. [B.] is als - onbezoldigd - bestuurder immers niet zo nauw verbonden met die Stichting dat reeds op die grond zijn handelen moet worden toegerekend aan de Stichting, anders dan het geval kan zijn bij het handelen van de directeur groot-aandeelhouder van een besloten vennootschap (als aan de orde in HR 4 april 2003, NJ 2004, 536 waarnaar Aegon ter onderbouwing van haar standpunt verwijst). Gesteld noch gebleken is dat de financiële toestand van [B.] en die van de Stichting op enigerlei wijze met elkaar verbonden zijn. Uit het feit dat het gaat om een Stichting (zijnde een afgezonderd vermogen) en uit de statuten van de Stichting volgt veeleer het tegendeel.
Voorts geldt dat niet is gebleken dat de Stichting zelf enig (financieel of ander) belang heeft bij de brandstichting. Aegon heeft weliswaar gesteld dat de Stichting een hypothecaire schuld had, maar heeft deze stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Stichting onvoldoende onderbouwd. Overigens valt niet zonder meer in te zien dat het enkele feit dat de Stichting een hypothecaire schuld zou hebben haar een motief zou geven voor het stichten van brand.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel voorts dat [B.] ten tijde van de brand naast bestuurder van de Stichting ook huurder was van een woonruimte bij de Stichting. Er is geen aanleiding om het handelen van [B.] als huurder toe te rekenen aan de Stichting. Voor zover juist is dat [B.] - al dan niet in verwarde toestand - opzettelijk of door merkelijke schuld brand heeft gesticht in zijn woning heeft [B.] dit naar het oordeel van de rechtbank gedaan als huurder en bewoner en niet in zijn hoedanigheid van secretaris van de Stichting. [B.] had immers toegang tot de woning omdat hij die huurde en niet omdat hij bestuurder van de Stichting was.
4.6. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat een eventuele brandstichting door [B.] naar maatschappelijke opvattingen niet heeft te gelden als een handelen van de Stichting. Dit brengt mee dat Aegon geen beroep toekomt op merkelijke schuld als bedoeld in art. 294 K (dat op de voet van art. 221 Ow NBW op de onderhavige verzekeringsovereenkomst van toepassing is).
Opzettelijk gedane onjuiste mededelingen met het oogmerk de verzekeraar te misleiden?
4.7. De rechtbank is van oordeel dat in het verlengde van het bovenstaande ook geldt dat de door [B.] in het kader van het onderzoek gedane mededelingen over zijn eventuele betrokkenheid bij het ontstaan van de brand niet kunnen worden toegerekend aan de Stichting, met uitzondering van de mededelingen van [B.] aangaande de financiële toestand van de Stichting. Naar volgt uit rov. 4.5 hierboven verwerpt de rechtbank echter de stelling van Aegon dat sprake was van een hypothecaire schuld en derhalve van een onjuiste mededeling van [B.] als onvoldoende gemotiveerd, nu de Stichting deze stelling gemotiveerd en onderbouwd door de ter gelegenheid van de comparitie in het geding gebrachte bescheiden heeft betwist.
4.8. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hetgeen Aegon naar voren heeft gebracht over de verklaringen van [B.] aangaande de toedracht van de brand niet de conclusie kan dragen dat sprake is van onware verklaringen van [B.] gedaan met het opzet om de verzekeraar te misleiden. Volgens Aegon gaat het dan om verklaringen omtrent:
a. een jas die over de stoel zou hebben gehangen;
b. het sleutelbezit;
c. de vraag of hij een vrouw van buitenlandse afkomst kent.
4.9. Ten aanzien van de jas voert Aegon aan dat het niet juist kan zijn dat deze over de stoel heeft gehangen omdat in dat geval na de brand resten van dit kledingstuk aangetroffen zouden moeten zijn, hetgeen niet het geval is geweest. De rechtbank kan Aegon in deze stelling niet volgen. De door Aegon ingeschakelde deskundige laat immers in de hierboven onder 2.5 geciteerde conclusie van zijn rapport uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat er brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van vuur in een aan één van de eetkamerstoelen hangende jas. De deskundige zou dit niet zo gesteld hebben als voor onmogelijk moet worden gehouden dat er voor de brand een jas hing. Voorzover niettemin juist zou zijn dat er geen jas over de stoel hing ten tijde van de brand, geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [B.] daarover onjuist verklaarde met het opzet Aegon te misleiden: de vraag of al dan niet een jas aanwezig was lijkt immers op geen enkele wijze van belang van de beantwoording van de vraag of [B.] de brand heeft gesticht.
Ten aanzien van het sleutelbezit voert Aegon aan dat [B.] heeft verklaard dat de onderhuurster [C.] een sleutel had en dat hij nooit een door haar teruggebrachte sleutel heeft gevonden. [C.] heeft verklaard dat zij de sleutels heeft teruggebracht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen van [C.] op dit punt niet dat [B.] onjuist heeft verklaard met het opzet Aegon te misleiden: evenzeer aannemelijk is immers ofwel dat niet [B.] maar [C.] onjuist heeft verklaard ofwel dat [B.] de door [C.] in het huis achtergelaten sleutels nooit heeft gevonden. In dit verband wijst de Stichting er terecht op dat [C.] niet consistent verklaart over de plek waar zij de sleutels zou hebben achtergelaten.
Aan Aegon kan worden toegegeven dat [B.] ontwijkende antwoorden heeft gegeven over aan hem gestelde vragen over de identiteit van zijn voormalige vriendin. Door Aegon wordt echter niets gesteld waaruit moet worden afgeleid dat [B.] dit heeft gedaan met het oogmerk Aegon te misleiden aangaande de oorzaak van de brand. Tussen partijen staat immers vast dat deze voormalige vriendin niets met de brand te maken kan hebben gehad.
4.10. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de primaire verweren van Aegon niet slagen. Dit betekent dat de vordering van de Stichting tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst moet worden toegewezen.
Omvang schade
4.11. Ter beoordeling staan vervolgens de door Aegon gevoerde verweren ten aanzien van de omvang van de schade. De Stichting vordert het door (de expert van) Aegon vastgestelde schadebedrag van € 27.593,00, vermeerderd met huurderving ter hoogte van € 402,= per maand met ingang van april 2007.
Huurderving
4.12. Door de Stichting is niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat in het vastgestelde schadebedrag van € 27.593,= reeds een vergoeding voor vijf maanden huurderving is opgenomen. Uit polisvoorwaarde 3.3.4. volgt dat gedekt is de huurderving indien het gebouw onbruikbaar is geworden voor de op het polisblad genoemde bestemming gedurende de gebruikelijk tijd die nodig is voor herstel of herbouw. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat vijf maanden in het onderhavige geval kan gelden als een gebruikelijke periode van herstel. De Stichting heeft betoogd dat van haar niet kon worden gevergd dat zij tot herstel zou overgaan zolang Aegon geen standpunt had ingenomen omtrent de dekking. Voor zover de Stichting daarmee betoogt dat Aegon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op de in genoemde polisbepaling besloten liggende beperking van de dekking tot de gebruikelijke hersteltermijn, wordt dit standpunt verworpen, reeds omdat uit de stukken niet blijkt dat Aegon op enig moment heeft aangegeven dat - ook na het bezoek van de deskundige van I-tek - met herstel van de schade gewacht moest worden. Indien bij de Stichting onduidelijkheid had bestaan over het moment waarop het onderzoek naar de brandhaard was afgerond, had het op haar weg gelegen hierover bij Aegon navraag te doen. Gesteld noch gebleken is dat de Stichting dat heeft gedaan. Voor zover juist is dat de verzekeringstussenpersoon van de Stichting aan de Stichting heeft medegedeeld dat hoe dan ook met herstel gewacht moest worden, geldt dat het handelen van de tussenpersoon in de relatie tussen de Stichting en Aegon aan de Stichting moet worden toegerekend.
4.13. Voor toewijzing van de (aanvullende) vordering tot schadevergoeding wegens huurderving is evenmin plaats voor zover zij is gegrond op onrechtmatig handelen van Aegon. Nog daargelaten of inderdaad sprake is van een trage en onaangename afwikkeling van de schade, zoals de Stichting stelt en Aegon betwist, geldt dat schadevergoeding wegens de vertraging van de betaling van een geldsom wordt gefixeerd op de wettelijke rente.
Onderverzekering
4.14. Aegon heeft voorts aangevoerd dat haar een beroep toekomt op onderverzekering, nu de verzekerde som naar volgt uit het rapport van EMN Expertise € 510.500,= is terwijl deze € 712.000,= zou moeten bedragen. Ter zitting heeft de Stichting betwist dat sprake is van onderverzekering en voorts aangevoerd dat Aegon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op onderverzekering nu Aegon ten tijde van een eerder evenement het gehele schadebedrag heeft uitgekeerd en toen de Stichting er niet op heeft gewezen dat van onderverzekering sprake was, terwijl dat wel op haar weg had gelegen.
4.15. Hetgeen de Stichting over de onderverzekering naar voren heeft gebracht is niet voldoende om daarover thans een oordeel te kunnen vellen. De Stichting heeft niet nader toegelicht op welke grond zij meent dat het verzekerde object ten tijde van het evenement een andere (lagere) herbouwwaarde had dan de door de expert van Aegon vastgestelde herbouwwaarde van € 712.000,=. Evenmin heeft de Stichting voldoende duidelijk gemaakt op welke grond zij meent dat zij er na het eerdere schade-evenement op mocht vertrouwen dat niet van onderverzekering sprake was. Nu Aegon als laatste schriftelijk aan het woord is geweest en de omvang van de schade tijdens de comparitie slechts zeer kort ter sprake is gekomen, zal de rechtbank de Stichting in de gelegenheid stellen (uitsluitend) deze punten bij akte nader toe te lichten, waarna Aegon in de gelegenheid zal zijn daarop bij akte te reageren. Het door Aegon aan de Stichting uit te keren schadebedrag zal vervolgens bij eindvonnis door de rechtbank worden vastgesteld. De rechtbank overweegt nu reeds dat de wettelijke rente over dit schadebedrag als onweersproken toewijsbaar is als gevorderd, derhalve vanaf 4 mei 2007. Over de gevorderde veroordeling in de proceskosten c.a. zal de rechtbank bij eindvonnis oordelen.
Registratie
4.16. Nu de rechtbank naar volgt uit het bovenstaande van oordeel is dat Aegon ten onrechte uitkering heeft geweigerd zal de vordering tot ongedaanmaking van de registratie van [B.] in het incidentenregister en het interne verwijzingsregister van Aegon Nederland N.V., in het externe verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS gevestigd te Zeist en bij het Bureau Justitiële Zaken van het verbond van Verzekeraars te Den Haag bij eindvonnis worden toegewezen. Alsdan zal daaraan een dwangsom worden verbonden van € 250,= per dag met een maximum van € 2.500,=. De rechtbank verwerpt het standpunt van Aegon dat de Stichting zelf geen belang heeft bij dit gedeelte van haar vordering en dat niet gebleken is dat de Stichting gemachtigd is (mede) namens [B.] een vordering in te stellen. De Stichting heeft immers onweersproken gesteld dat ook zij hinder ondervindt bij het afsluiten van verzekeringen als gevolg van de registratie van [B.].
5. De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rol van 15 oktober 2008 voor akte aan de zijde van de Stichting met het doel als omschreven in rechtsoverweging 4.15 hierboven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008