
Jurisprudentie
BG3923
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2961 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2961 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verrekening onverschuldigd betaalde WAO-uitkering met lopende WW-uitkering. Terugvorderingsbesluit kan geen onderwerp van geschil zijn nu in onderliggende procedure uitsluitend de wijze van invordering van het teruggevorderde bedrag ter discussie staat. Omvang geding. Niet is gebleken van zeer bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het Uwv de hardheidsclausule niet in redelijkheid buiten toepassing had kunnen laten.
Uitspraak
07/2961 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2007, 06/2515 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Bij besluit van 13 april 2006 heeft het Uwv besloten dat het bedrag van € 4.606,04 aan onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) in termijnen zal worden verrekend met appellants lopende uitkering in gevolge de Werkloosheidswet (WW).
3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe in de eerste plaats overwogen dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaren van appellant gericht tegen het terugvorderingsbesluit van 1 april 2005 geen onderwerp van geschil kunnen zijn nu in onderliggende procedure uitsluitend de wijze van invordering van het teruggevorderde bedrag ter discussie staat. De rechtbank is verder van oordeel dat het besluit van 13 april 2006 niet onredelijk laat is genomen. Blijkens de gedingstukken heeft het Uwv, na het nemen van het terugvorderingsbesluit van 1 april 2005, de mogelijkheid onderzocht om loonbeslag te leggen, maar heeft het alsnog gekozen om verrekening toe te passen met appellants lopende WW-uitkering. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van zeer bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het Uwv de in artikel 14 van het Besluit Tica inzake betaling, terugvordering en tenuitvoeringlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering (hierna: de Regeling) neergelegde hardheidsclausule niet in redelijkheid buiten toepassing had kunnen laten.
5. In hoger beroep persisteert appellant bij hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hij handhaaft daarnaast zijn stelling dat het Uwv erg lang heeft gewacht met het versturen van het besluit van 13 april 2006 en hierdoor de verwachting heeft gewekt dat de uitkomst van de procedure terzake van de terugvorderingsbeschikking zou worden afgewacht. Appellant is verder van mening dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat het Uwv bij het bestreden besluit niet wezenlijk is ingegaan op zijn bezwaren. Voorts heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar voorzien van een aanvullende motivering door ambtshalve aan artikel 14 van de Regeling te toetsen, hetgeen volgens appellant niet juist is.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen. Aangezien de stellingen van appellant in hoger beroep in grote lijnen een herhaling vormen van hetgeen reeds in eerdere instantie is aangevoerd en deze op goede gronden door gedaagde en de rechtbank zijn verworpen, volstaat de Raad te verwijzen naar het oordeel van de rechtbank. De Raad kan appellant voorts niet volgen in zijn stelling dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte aan artikel 14 van de Regeling heeft getoetst.
6.2. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt de omvang van het geding in beroep in beginsel bepaald door de gronden die de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. Daarbij is de bestuursrechter verplicht om de aangevoerde beroepsgronden uit een oogpunt van rechtsbescherming voldoende ruim naar de strekking op te vatten. In beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het volstrekt onredelijk is om de uitkering over de periode van 7 juli 2003 tot en met 31 januari 2005 terug te vorderen c.q. in te vorderen. De Raad is van oordeel dat de rechtbank in overeenstemming met artikel 8:69 van de Awb terecht heeft onderzocht of de toepassing van de Regeling leidt tot een kennelijke hardheid in welk geval het Uwv bevoegd is af wijken van het gestelde in de regeling conform artikel 14 ervan.
6.3. Uit hetgeen is overwogen in 6.1 en 6.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) E.M. de Bree.
RB