Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3933

Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers08-999
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht rekestnummer: 08-999 uitspraakdatum: 28 oktober 2008 Afwijzing voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet In de zaak van [verzoekster], wonende te Arnhem, verzoekster, nader te noemen [verzoekster], heeft [verzoekster] op 21 oktober 2008 een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw). Op diezelfde datum heeft [verzoekster] eveneens een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. 1. De gang van zaken en het verzoek 1.1 [verzoekster] huurt sinds 1 maart 2008 van Vivare een woning gelegen aan de [adres]. [verzoekster] heeft een huurschuld van € 902,41 in hoofdsom over de periode tot en met augustus 2008. Wegens die huurschuld heeft de kantonrechter die huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming van de woning gelast. Die ontruiming is aangezegd per 28 oktober 2008. 1.2 Bij verzoekschrift van 21 oktober 2008, ontvangen op 22 oktober 2008, heeft [verzoekster] een verzoek ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) ingediend. 1.3 Voorts heeft [verzoekster] bij verzoekschrift van 21 oktober 2008 verzocht om op grond van artikel 287b Fw een voorlopige voorziening te treffen in verband met de aangekondigde ontruiming en daarbij verwezen naar het schuldsaneringsverzoek. 1.4 Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is op 27 oktober 2008 ter zitting behandeld. [verzoekster] is daarbij in persoon verschenen. Vivare heeft in reactie op een mondelinge oproeping telefonisch laten weten niet op de zitting aanwezig te zullen zijn. De beoordeling 2.1 Het verzoek is gebaseerd op artikel 287b Fw. De in dat artikel genoemde voorlopige voorzieningen dienen om de mogelijkheden van een minnelijke regeling met de schuldeisers nader te kunnen onderzoeken dan wel de goede trouw (als bedoeld in artikel 288 Fw) meer gefundeerd te laten blijken. De nu gevraagde voorziening is – zoals gebleken uit de toelichting in het schuldsaneringsverzoek en uit een telefonisch ter zitting gegeven toelichting door de gemeente Arnhem – bedoeld voor de periode tot op het schuldsaneringsverzoek is beslist en kan dus eveneens gegrond worden geacht op artikel 287 lid 4 Fw. Het is duidelijk dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De zaak is geschikt om in kort geding te beslissen. 2.2 De rechtbank overweegt verder als volgt. Uit het bij het schuldsaneringsverzoek gevoegde schuldenoverzicht en uit andere stukken in het dossier blijkt, dat een belangrijke schuld ter hoogte van meer dan € 17.500,- zijn grondslag vindt in een terugvordering van een verleende bijstandsuitkering door de gemeente Arnhem op grond van fraude. De (oudste van de drie) terugvorderingsbeslissing(-en) dateert van 2004 en de betreffende schuld valt dus binnen de in artikel 288 Fw bedoelde termijn van vijf jaar. Voorts is gebleken dat [verzoekster], kort nadat zij een eerdere huurachterstand had betaald, na enkele maanden ook bij Vivare een huurschuld heeft laten ontstaan. De schuldenlast van [verzoekster] behelst naast de fraudeschuld vooral huishoudelijke schulden tot een beloop van ongeveer € 10.000,-. Niet is gebleken dat zij de huur en andere vaste lasten op dit moment (weer) betaalt. Weliswaar is nu een aanvrage gedaan om budgetbeheer op te starten, maar daarmee is nog geen aanvang gemaakt. 2.3 Al met al is de kans zeer aanzienlijk dat de rechtbank omtrent het schuldsaneringverzoek te zijner tijd zal oordelen dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest. Onvoldoende aannemelijk is, dat de rechtbank toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw. 2.4 Een verzoek als het onderhavige dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden toegewezen indien voorshands onaannemelijk is dat [verzoekster] tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. Daarvan is, gelet op het voorgaande, hier sprake. 2.5 De slotsom is dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen. 4. De beslissing De rechtbank - wijst het verzoek af. Deze beschikking is gewezen door mr. A. Tegelaar en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2008. de griffier de rechter Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden kan het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.